De Duitse deling
In de eerste naoorlogse jaren bestuurden de geallieerden Duitsland, elk in hun eigen bezettingszone. Berlijn werd bestuurd door alle geallieerden samen. De opvattingen over hoe het nieuwe Duitsland er politiek en economisch uit moest zien liepen al snel uiteen. De conflicten verhardden tot de “Koude Oorlog”, waarin twee machtsblokken tegenover elkaar stonden. Uiteindelijk zouden er twee Duitse staten op Duits grondgebied zouden ontstaan, gescheiden door een muur.
“Stunde Null”: de eerste naoorlogse jaren
Na de overgave van de Duitse troepen op 8 mei 1945 kwam Duitsland onder het bestuur van de geallieerden, in het begin Amerika, Rusland en Engeland, later kwam daar Frankrijk bij. De kopstukken van de nationaal-socialistische dictatuur werden gearresteerd en werden in 1946 tijdens het oorlogstribunaal van Neurenberg in de meeste gevallen ter dood veroordeeld.
Duitsland was na ruim 5 jaar oorlog zwaar getroffen. Een groot deel van het spoorweg- en wegennet was zwaar beschadigd, door de geallieerde bombardementen en de gevechtshandelingen waren steden tot ruïnelandschappen geworden. Vooral de grote steden en industriële centra zoals het Roergebied waren zwaar getroffen. Nog tot in de jaren ’50 leefden miljoenen mensen in provisorische behuizingen en was er een grote woningnood. Een enorm aantal vluchtelingen uit de voormalige Ostgebiete moest ondergebracht worden en talloze mensen waren op zoek naar hun familieleden.
Er was een groot gebrek aan voedsel, kolen, stroom en gas. De hongerende bevolking in de steden ging tijdens Hamsterfahrten het platteland op, op zoek naar eten. Wie iets te ruilen had kon ook op de illegale zwarte markt proberen aan eten of goederen te komen.
De toekomst van Duitsland
De geallieerden kwamen al in 1944 in Londen overeen dat Duitsland in vier geallieerde bezettingszones opgedeeld zou worden. De hoofdstad Berlijn zou apart ook nog eens in vier bezettingszones verdeeld worden. Duitsland moest onder gezamenlijk geallieerd bestuur (de geallieerde controleraad) blijven en zou als staat niet uiteen mogen vallen. Over de toekomst van Duitsland voerden zij in 1945 tijdens de conferenties van Jalta en Potsdam verder overleg. Het zogenaamde Morgenthau-plan haalde het niet. Dat voorzag er in dat Duitsland in één groot akkerland omgevormd zou worden, en in een Noord- en Zuid-Duitsland gedeeld zou worden.
Zo snel mogelijk moest het land weer economisch opgebouwd worden om de hongerende bevolking van voedsel te kunnen voorzien. De Russische leider Stalin eiste van Duitsland 20 miljard Dollar aan herstelbetalingen en de overdracht van 80% van de Duitse industriële productiemiddelen. De westelijke geallieerden gingen akkoord met de verdrijving van meer dan 7 miljoen Duitsers uit Noord-Oostpruisen (dat nu onder Pools bestuur viel), uit Hongarije en Tsjecho-Slowakije.
Conflicten
Steeds vaker bleken de meningen tussen de westelijke geallieerden en Rusland uiteen te lopen. De Amerikanen wilden van Duitsland een stabiele democratie met vrije verkiezingen en een vrije economie maken. Wat de Russen betreft moest Duitsland naar communistisch voorbeeld opgebouwd worden. Wel was er tijdens de conferentie van Potsdam (jul-augustus 1945) grotendeels eensgezindheid tussen de regeringsleiders Churchill (Engeland), Truman (VS) en Stalin (Rusland) over de
- “Entnazifizierung” (het verwijderen van nazistische invloeden in de maatschappij),
- demilitarisering,
- de economische decentralisatie en
- de democratische heropvoeding van de Duitsers.
Elke bezettingsmacht mocht zelf bepalen hoe het herstelbetalingen uit zijn zone haalde. Vooral de Sowjet-Unie demonteerden complete fabrieken en installaties en brachten deze naar Rusland.
Economische en politieke wederopbouw
In de verschillende bezettingszones werd ondertussen begonnen aan de moeizame wederopbouw, ook van politieke partijen en instanties. In de Russische zones ging dit erg snel, al in 1945 werden van hogerhand de eerste partijen en bestuursinstanties opgericht. In april 1946 werd de sociaal-democratische partij SPD gedwongen om samen te gaan met de communistische partij KPD, waaruit de Oost-Duitse SED, de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands ontstond.
In feite betekende dit het einde van de sociaal-democratie in Oost-Duitsland en het begin van de communistische didactuur. Andere partijen kregen geen eerlijke kans en werden scherp gecontroleerd. In Berlijn werden nog voor de aankomst van de westelijke geallieerden in juli 1945 de helft van de bestuurders van de stadsdelen met communisten bezet.
In de westelijke zones ging dit geleidelijker, het ging gelijk op met het ontstaan van de nieuwe Duitse provincies, de “Länder”. De eerste politieke partijen werden eerst op regionaal niveau en pas later op niveau van de “Länder” toegelaten. In 1946/1947 vonden de eerste regionale verkiezingen in West-Duitsland plaats.
Duidelijk werd dat de wederopbouw niet vooruit kwam door de grote verschillen waarmee de zones bestuurd werden. In 1947 besloten Amerika en Engeland hun beide zones economisch tot een een eenheid te maken; de zogenaamde “Bizone” ontstond. Een jaar later besloten de westelijke geallieerden tijdens de conferentie van London – waaraan ook de Beneluxlanden deelnamen – de oprichting van een gemeenschappelijke staatsvorm in hun bezettingszones. Een commissie uit vertegenwoordigers van de West-Duitse Länder moesten een gemeenschappelijke grondwet volgens de eisen van de geallieerden gaan opstellen. De Russen verlieten hierop onder protest de geallieerde controleraad.
Marshallplan
In juni 1947 stelde de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken Marshall het “European Recovery Plan” voor, dat als “Marshall-plan” de geschiedenis in ging. De Europese landen – waaronder dus ook de Duitse bezettingszones – konden grondstoffen, goederen en geld van Amerika ontvangen; deels als krediet, deels als gift. Dit alles met het doel om de Westerse landen economisch er weer bovenop te helpen en de uitbreiding van het communisme te voorkomen. De Oost-Europese landen werden ook uitgenodigd om deel te nemen aan het Marshall-Plan maar zegden hun deelname onder Russische druk af.
Nieuwe munt en de blokkade van Berlijn
Op 20 juni 1948 voerden de westelijke geallieerden in hun zones een gemeenschappelijke nieuwe munt in, de Deutsche Mark. Drie dagen later volgde een nieuwe munteenheid in Oost-Duitsland en Oost-Berlijn, die voor heel Berlijn zou moeten gelden. Hiermee werd feitelijk de deling van Duitsland en van Berlijn vastgelegd en werd de basis voor verdere conflicten gelegd.
Op 24 juni 1948 begonnen de Russen met de totale blokkade van West-Berlijn, het “eilandje” in de Russische bezettingszone, dat de drie westelijke geallieerden bestuurden. De Russische controles aan de sectorengrenzen waren in de maanden daarvoor al steeds scherper geworden; men deed er alles aan om het vrije verkeer van personen en goederen naar West-Berlijn te bemoeilijken.
Door middel van een blokkade wilde men de westelijke geallieerden er toe dwingen West-Berlijn, op te geven. Verkeerswegen, stroom, gas en water werden afgesloten. Bijna een jaar lang, tot mei 1949 verzorgden de Amerikanen en Britten de 2,1 miljoen Berlijners via een “luchtbrug”. In een tot dan toe ongekende militaire operatie vlogen de vliegtuigen, de “Rosinenbomber” [rozijnen-bommenwerpers] af en aan om voedsel en brandstof naar de stad te brengen.
Een geallieerd transportvliegtuig, in de volksmond Rosinenbomber [“rozijnenbommenwerper”] genoemd, landt in Berlijn. In allerijl werd de landingscapaciteit van de twee Berlijnse luchthavens Tempelhof en Gatow uitgebreid. In 92 dagen ontstond met Berlin-Tegel een extra luchthaven om de enorme stroom vliegtuigen te kunnen verwerken. In totaal werden met zo’n 200.000 vluchten 1,7 miljoen ton goederen, waarvan twee derde kolen getransporteerd. De Berlijners zijn de Amerikanen tot op de dag van vandaag dankbaar hiervoor. Amerika liet zien dat het Berlijn niet wilde opgeven als voorpost van het vrije westen. De stad werd, als “draaischijf tussen oost en west” tot het symbool van de Koude Oorlog. |
Het Russische aanbod om de bevolking van West-Berlijn van voedsel en brandstof te voorzien werd door de geallieerden als propagandatruc afgeslagen. Uiteindelijk gaven de Russen in mei 1949 de blokkade op.
Het werd steeds duidelijker dat er van een gezamenlijk geallieerd bestuur van Duitsland geen sprake meer kon zijn. Beide partijen beschuldigden elkaar over en weer van schendingen van afspraken hierover. Ook een gezamenlijke Duitse regering was daarmee van de baan. Aangezien de geallieerden in oost en west het bestuur wilden overdragen aan de Duitsers zelf was de Duitse deling een logisch gevolg.
West-Duitsland tot 1961
In juli 1948 ontvingen de minister-presidenten van de elf West-Duitse “Länder” van de westelijke geallieerden de opdracht om tot een grondwet voor een federaal West-Duitsland te komen. Na een reeks bijeenkomsten van parlementaire afvaardigingen en na definitieve goedkeuring door de geallieerden werd op 23 mei 1949 de “Bundesrepublik Deutschland” geboren.
Grondwet
De grondwet voor het nieuwe Duitsland bevat in veel opzichten lessen uit het falen van de republiek van Weimar:
- Er kan niet langer door middel van voortdurende noodverordeningen geregeerd worden. Tijdens de republiek van Weimar kon de democratie op deze manier buiten werking gesteld worden.
- De 5 procents drempel moet voorkomen dat (extreme) splinterpartijen het parlement kunnen bevolken.
- De bondskanselier heeft een sterke positie maar kan door het parlement pas weggestuurd worden als het parlement een nieuwe bondskanselier met meerderheid van stemmen kiest (het zogenaamde: “Konstruktives Misstrauensvotum”).
- Een onafhankelijke opperste rechtbank, het Bundesverfassungsgericht, beslist of de wetgeving rechtmatig uitgevoerd wordt.
- Volgens de nieuwe grondwet is Duitsland een democratische, federale en sociale rechtsstaat. In de eerste 19 artikelen werden de grondrechten vastgelegd. Het federale karakter van de grondwet sluit aan bij de Duitse historische traditie van regionaal bestuur. De Duitse vlag wordt (weer) zwart-rood-goud en herinnert daarmee aan de vrijheidsbewegingen uit de 19e eeuw. Als hoofdstad wordt Bonn gekozen. Voorafgaand aan de eigenlijke tekst van de grondwet stond een inleidende “Präambel”. In de preambule stond vermeld dat deze wetgeving – in afwachting van de Duitse eenwording – voor een “overgangstijd” gemaakt was. De “Verfassungsväter” [de vaders van de wetgeving] kozen dan ook voor het woord “Grundgesetz” en niet het definitiever klinkende “Verfassung”. De status van Berlijn bleef een verhaal apart: Hoewel politiek, economisch, financieel, juridisch enz. nauw aan West-Duitsland verbonden maakte West-Berlijn geen deel uit van de Bondsrepubliek Duitsland. Vertegenwoordigers van Berlijn waren wel in het West-Duitse parlement, de Bondsdag, afgevaardigd maar hadden geen stemrecht.
Staatsbestel
Het staatsbestel van de Bondsrepubliek bestaat uit het parlement (de Bondsdag) van ca. 500 volksvertegenwoordigers dat door een gemengd vertegenwoordigings- en persoonlijk kiesrecht een maal per vier jaar gekozen wordt. Daarnaast vinden er gemeenteverkiezingen plaats en wordt eveneens een maal per vier jaar gekozen voor het Bundesland, waarin de burger woont. De afvaardigingen van elk Bundesland vormen samen de eerste kamer van het parlement, de Bundesrat, dat de voorgestelde wetten moet goedkeuren. De Bundesversammlung, oftewel de complete Bundestag en Bundesrat, kiest de Bondspresident voor een ambtstermijn van vijf jaar. De Bondspresident zelf fungeert formeel als staatshoofd en benoemt de rechters van het Bundesverfassungsgericht, de ministers en de bondskanselier.
Verkiezingen
Tijdens de eerste verkiezingen kregen de christen-democraten (CDU) onder leiding van Konrad Adenauer 139 zetels, de sociaal-democraten (SPD) onder leiding van Kurt Schumacher 131. Adenauer werd tot de eerste bondskanselier gekozen en zou in vier kabinetsperiodes tot 1963 regeren. Bondspresident werd Theodor Heuss. Telkens waren Adenauers coalitiegenoten de christelijke partij uit Beieren, de CSU; de liberale FDP en de Deutsche Partei, een kleinere rechtse partij.
Westbinding en herbewapening
Aanvankelijk was de soevereiniteit van de kersverse Bondsrepubliek beperkt tot het bezettingsstatuut: De geallieerden behielden zich op veel gebieden het recht voor zelf te beslissen. Een belangrijk streven van Adenauer was daarom de “West-Bindung”: West-Duitsland moest een belangrijke, betrouwbare en onmisbare partner voor de westelijke geallieerden en in West-Europa worden. Alleen op grond van het daarmee gewonnen vertrouwen zouden de geallieerden de Duitse regering een grotere handelingsvrijheid geven. Anderzijds hadden ook de westelijke geallieerden tegen de achtergrond van de Koude oorlog veel baat bij een sterk en loyaal West-Duitsland om het communisme in te dammen.
In 1950 werd West-Duitsland lid van de Europaraad, een voorganger van de Europese Unie. In 1955 werd het lid van de NAVO. Het bezettingsstatuut werd nu vervangen door stationeringstroepen, waarover vaste afspraken gemaakt werden. Vooral binnen de oppositie was de beslissing om lid te worden van de NAVO en daarmee tot herbewapening over te gaan zeer omstreden. Van Duitse bodem mocht nooit meer een oorlog uitgaan, meenden velen. Dat Duitsland tien jaar na de val van het Naziregime weer over troepen beschikte stuitte op heftige weerstand.
De Koude Oorlog zou nergens zo duidelijk zichtbaar worden als in de gedeelde stad Berlijn.Uit de voortdurende tegenstellingen en het wantrouwen tussen de Sowjet-Unie en de westelijke geallieerden ontstond de zogenaamde “Koude oorlog”, waarin twee machtsblokken frontaal tegenover elkaar stonden. Dit alles zonder het tot een werkelijke oorlog te laten komen, al scheelde het soms niet veel. De verdeeldheid in Europa werd zichtbaar door het ontstaan van twee politiek-militaire bondgenootschappen: In 1949 ontstond de NAVO, de Noord-Atlantische Verdrags Organisatie, waarin de west-europese landen en Amerika hun gezamenlijke verdediging onderbrachten. In 1955 sloten de oost-europese landen, die onder invloed van Rusland stonden tot het Warschau Pact samen. In het westen werden deze land vaak het “Oostblok” genoemd. Daartussen verliep het “IJzeren gordijn”, zoals de Engelse leider Churchill de grens tussen beide invloedssferen noemde. Ook economisch ontstonden twee “blokken”: in het westen de Europaraad, waaruit later de Europese Economische Unie [weer later Europese Unie] zou ontstaan. De tegenhanger in het oostblok heette de Comecon. |
‘Wirtschaftswunder’
Duitsland kwam er in economisch opzicht zeer snel weer bovenop, hetgeen door velen als een “Wirtschaftswunder” [economisch wonder] werd gezien. Symbool van de economische opleving was de minister van economie Ludwig Erhard. Gunstige factoren hiervoor waren:
- Duitsland had tot 1955 geen militaire uitgaven
- De westelijke geallieerden hadden naar verhouding weinig aan industriële demontage gedaan
- 1,5 miljard Dollar steun via het Marshall-plan
- een groot reservoir aan werkkrachten (o.a. de verdrevenen en de vluchtelingen), dat tegen een gering loon hard wilde werken
- het ministerie van economische zaken ondersteunde nadrukkelijk particuliere initiatieven
- De levensstandaard steeg aanzienlijk en aan het begin van de jaren ’50 was de werkeloosheid vrijwel opgelost.
Verzoening met Frankrijk
Met zijn politiek van west-integratie streefde Adenauer ook naar een verzoening met ‘aartsrivaal’ Frankrijk. Dat had in 1946 het Saarland politiek en economisch losgekoppeld van zijn bezettingszone en aan Frankrijk verbonden. Tijdens een referendum in 1955 koos de bevolking van het Saarland tegen het voorstel om het gebied onder een Europees statuut te plaatsen. In 1957 werd het Saarland officieel een Bundesland van West-Duitsland.
Oost-Duitsland tot 1961
De Oost-Duitse communistische partij SED had in haar propaganda telkens benadrukt dat het de Duitse eenheid wilde bewaren en beschuldigde de West-Duitse politieke partijen daarom van verraad aan dit gezamenlijke verlangen. Maar ook in Oost-Duitsland was men al een tijd bezig met een eigen grondwet. Op 19 maart 1949 besloot de “Volksrat” de nieuwe grondwet, maar pas op 7 oktober 1949 werd de “Deutsche Demokratische Republik” opgericht. Volgens de grondwet van de DDR was het een parlementaire democratie, maar in werkelijkheid maakt de communistische SED en dan vooral de leiding daarvan, het politbureau, volledig de dienst uit.
In tegenstelling tot de afspraken over de bijzondere status van Berlijn beschouwde de DDR Oost-Berlijn onomwonden als hoofdstad. In de officiële taal werd de term Oost-Berlijn vanaf dat moment vermeden en heette het voortaan Berlin, Hauptstadt der DDR.
Vanaf 1959 kende de DDR-vlag in het midden het symbool van een hamer en een passer in een korenkrans, als symbool van de verschillende beroepsgroepen in de “Arbeiter und Bauernstaat” DDR. De eerste staatspresident was Wilhelm Pieck, de eerste minister-president Otto Grotewohl.
Staatsbestel
In het Oost-Duitse staatsbestel – formeel een parlementaire democratie – nam de Volkskammer als het parlement van het volk een belangrijke plaats in. De meer dan 400 leden daarvan werden echter gekozen op grond van zogenaamde “Einheitslisten” van het “Nationale Front”. De communistische partij (SED) en de zogenaamde “Massenorganisationen” (de vakbonden, jeugdbeweging enz.) werkten daarin nauw samen met de “Blockparteien” (de christen-democraten, de liberale partij, de boerenpartij enz.).
Feitelijk viel er door deze “Nationale Front” niets meer te kiezen en lag de zetelverdeling in de Volkskammer vast. Steevast luidde de uitslag van verkiezingen in de DDR dat “een overweldigende meerderheid” van zo’n 99% van de bevolking voor deze uitslag had gestemd. De Volkskammer kwam slechts zelden bijeen en te besluiten viel er ook niets.
De feitelijke macht werd formeel uitgeoefend door de Staatsrat, die voor vier jaar gekozen werd door de Volkskammer. In de praktijk was echter de “Staatsratsvorsitzender” tevens de voorzitter van de SED en leidde hij het Politbüro, de opperste instantie van de partij. De staatsorganen waren daarmee via het Politbüro volledig onder controle van de SED.
In de eerste jaren van de DDR werden in de actie “Opbouw van het socialisme” (1952) in een hoog tempo alle gebieden van de staat en de maatschappij omgevormd tot SED-getrouwe organisaties en naar communistisch voorbeeld onder controle gebracht. De landbouw werd gecollectiveerd, waardoor naar russisch voorbeeld grote bedrijven ontstonden die in staatsbezit waren. De geheime dienst, de Staatssicherheit (Stasi) werd opgericht en ook werden overal bewapende partijgetrouwe groepen geïnstalleerd. Het grote voorbeeld was in veel opzichten de Sowjetleider Stalin, die op meedogenloze wijze tegenstanders buiten spel zette of liet vermoorden. In de DDR was de onderdrukking in dat opzicht minder gruwelijk maar minstens zo effectief. Behalve politiek was de DDR ook militair nauw verbonden met het Russische machtsblok. In 1955 werd het lid van het Warschau-pakt, de tegenhanger van de Westerse NAVO.
Economische ontwikkeling en “republiekvlucht”
Hoewel de DDR al in 1950 lid werd van de COMECON, de Oostblok-variant van de Europese Economische Unie, bleef de economische ontwikkeling sterk achter bij het westen. Het land ontbeerde dan ook de Marshall-hulp en had sterk onder de Russische industriedemontages geleden.
Als gevolg van de achterblijvende welvaart en de politieke repressie vluchtten van 1949 tot 1961 zo’n 2,7 miljoen mensen naar West-Duitsland. Dit aantal stond gelijk aan 15% van de bevolking. Daaronder bevonden zich vooral de beter opgeleide vakmensen. De “Zonengrenze” tussen Oost- en West-Duitsland was vanaf 1946 niet meer zonder meer vrij passeerbaar. Controles en versperringen maakten de doorgang moeilijker. Vanaf 1952 echter veranderde de grens in een militair zwaar bewaakte, ondoordringbare zone uit prikkeldraad, mijnenvelden en wachttorens. De “Republikflucht” moest verhinderd worden, al bood de luchtweg van West-Berlijn naar West-Duitsland voor velen nog een ontsnappingsroute.
De opstand van 17 juni 1953
De dagelijkse levensstandaard zou in korte tijd sterk verbeteren, zo luidde de boodschap van het regime. De werkelijkheid hield echter vooralsnog in dat vooral de zware industrie opgebouwd werd en dat de productie van consumptiegoederen achterbleef. Gevolg waren flinke prijsverhogingen, die tot onvrede in de bevolking leidden. Daar kwam nog eens bij dat eind mei bekend werd dat het aantal gewerkte uren per eind juni met 10 procent omhoog moest voor hetzelfde salaris. Onder de arbeiders die aan het prestigeproject van de grote Stalinallee in Berlijn onder hoge tijdsdruk moesten werken brak onrust uit. Ook op het platteland heerste veel onvrede, vooral over de snelle collectivering van de landbouw. Diverse boeren verlieten de pas opgerichte coöperaties.
Hoewel de SED-partijleiding op 9 juni – als gevolg van druk uit Moskau – tot een nieuwe politiek, de “Neuer Kurs”, besloot, de prijsverhogingen terugdraaide en fouten toegaf nam de onrust verder toe. Stakingen, protesten en eisen tot vrijlating bij gevangenissen, openlijke discussies over de maatregelen waren aan de orde van de dag. De productieverhoging van 10 procent werd immers niet ongedaan gemaakt. Op 16 juni trokken de bouwvakkers van de Stalinallee met enkele duizenden aanhangers door de stad en riepen tot een algemene staking op. ’s Avonds bleef het onrustig in Oost-Berlijn en riepen groepen jongeren openlijk “Weg met de SED!”, “Weg met de Sowjets!” en “Vrije verkiezingen!”.
De volgende dag, op 17 juni, bleken de onlusten zich tot in de hele DDR verspreid te hebben. Minister-president Grotewohl verkondigde ’s middags op de radio dat de opstand het werk was van “provocateurs en fascistische buitenlandse agenten en hun handlangers uit Duitse grote steden”. Bovendien herhaalde hij de beslissing dat ook de productieverhoging inmiddels van de baan was.
Russische tanks en militairen waren in staat van hoogste paraatheid gebracht en rukten op naar Berlijn, waar ze al in de ochtend strategische posten bezetten en de protestacties met geweld gebroken werden. Ook in het land kwamen Russische militairen in actie, zij het later op de dag.
Uiteindelijk namen in ongeveer 400 plaatsen en 600 bedrijven zo’n 400.000 mensen deel aan de protestacties, het aantal doden wordt geschat tussen de 50 en 125. Naar verluid zijn daarnaast in totaal 60 leden van de Volkspolizei en het Russische leger standrechtelijk geëxecuteerd omdat zij weigerden op burgers te schieten. Voor iedereen was duidelijk geworden dat het regime aan een zijden draad had gehangen in deze dagen en puur door de aanwezigheid van Sovjettroepen gered kon worden. De gevolgen van de opstand voor de burgers in de DDR waren onder andere dat een groot aantal tegenstanders gearresteerd werd en dat de activiteiten van de geheime dienst, de Stasi, sterk uitgebreid werden.
De Duitse kwestie & de Berlijnse muur
Zoals als bij het ontstaan van de grondwet duidelijk werd beschouwden West-Duitse politici de Bondsrepubliek als een overgangsperiode, op weg naar een Duitse hereniging van de beide Duitse staten op Duitse bodem. Wanneer en hoe die plaats zou vinden was niet duidelijk en de voortekenen wezen er op dat dit wel eens lang kon gaan duren. In elk geval beschouwde men zich als de enige legitieme opvolger van het Duitse rijk, mede op grond van het feit dat in West-Duitsland anders dan in Oost-Duitsland wèl vrije verkiezingen plaatsvonden. Alleen als de DDR bereid was om vrije verkiezingen in heel Duitsland te organiseren was men tot besprekingen met Oost-Berlijn bereid.
Tot die tijd moest volgens de opvatting van bondskanselier Adenauer en zijn aanhangers West-Duitsland een sterk land zijn, dat deel onlosmakelijk uitmaakte van een vastbesloten optredend West-Europa. Volgens de zogenaamde “Hallstein-doctrine”, uit 1955 veroordeelde men landen die de DDR diplomatiek erkenden en beschouwde men een erkenning als een politiek onvriendelijke daad. Op die manier verhinderde West-Duitsland tot in de jaren ’60 dat de DDR door landen buiten het Oostblok erkend werd en bevorderde zo de politieke isolatie van de DDR. Volgens de oppositie verhinderde de consequente West-integratie en herbewapening van Adenauer juist de weg naar de Duitse eenheid.
In de DDR was tot 1955 de officiële politiek gericht op de hereniging van beide Duitslanden. Regelmatig werd de eenheid van Duitsland in de propaganda bezworen en trachtte men de tegenstander van de superioriteit van het communisme te overtuigen. Zelfs het volkslied bevatte de regel “Deutschland, einig Vaterland”, waarom het vanaf de jaren ’70 ook niet meer met tekst werd gezongen. In 1955 was echter ook de DDR definitief economisch, politiek en militair gebonden, op haar beurt aan het Oostblok.
Stalins notitie
In maart 1952 kwam de Sowjet-Unie met een voorstel voor een vredesverdrag met Duitsland, de zogenaamde “Stalin-Note”. Duitsland zou weer verenigd worden en een eigen leger mogen hebben. Als ruil daarvoor zou het neutraal moeten zijn en zouden alle geallieerde troepen het land binnen een jaar moeten verlaten. De westelijke geallieerden verklaarden echter dat voorafgaand aan een dergelijk verdrag eerst vrije en internationaal gecontroleerde verkiezingen in geheel Duits plaats zouden moeten vinden. Bovendien zou Duitsland niet neutraal moeten zijn. De Sowjet-Unie gaf aan hiermee slechts accoord te gaan als er eerst een gezamenlijke Duitse regering gevormd was. En Duitsland moest in hun ogen neutraal zijn. In september 1952 kwamen de discussies zonder resultaat tot hun einde.
Konrad Adenauer (1876-1967) was een katholieke. streng conservatieve politicus uit het Rijnland. Hij was van 1917 tot 1933 burgemeester van Keulen en weigerde om met de Nazis samen te werken. Na zijn afzetting leefde hij tijdens de tweede wereldoorlog min of meer teruggetrokken, al wordt hij meerdere keren door de geheime politie, de Gestapo, opgepakt wegens vermeende contacten tot het verzet. In 1948 wordt hij tot voorzitter van de commissie benoemd, die een voorstel voor de nieuwe wetgeving moet doen. In vier kabinetten drukte hij tot 1963 met zijn consequente politiek van west-integratie, herbewapening en verzoening met Frankrijk een stempel op de beginjaren van de Bondsrepubliek.
Adenauer bleef bij zijn standpunt dat eerst de west-integratie van Duitsland een feit moest zijn en dat er daarna pas over een hereniging gesproken kon worden. Tegenstanders verweten hem nog jaren daarna dat hij de laatste kans op hereniging van de beide Duitslanden daarmee verkwanseld had.
De Berlijnse muur
In de nacht van zaterdag 12 op zondag 13 augustus 1961 keek de wereld toe hoe de Oost-Duitse politie en het leger de sectorgrenzen naar West-Berlijn afsloten. Eerst provisorisch met prikkeldraad en tankversperringen; in de dagen en weken daarop werd een muur gemetseld en was West-Berlijn hermetisch afgesloten van Oost-Berlijn en de DDR. Complete families werden van elkaar gescheiden, en duizenden werknemers konden niet meer naar hun werk in het andere deel van de stad.
De toegang tot de stad werd voor alle Oost-Berlijners en Oost-Duitsers onmogelijk gemaakt; West-Duitsers en West-Berlijners konden alleen nog via een beperkt aantal grensovergangen en over vastgestelde wegen, de “Transitstrecken” naar West-Duitsland reizen. Bezoeken vanuit West-Berlijn aan Oost-Duitsland en Oost-Berlijn waren niet meer mogelijk. Behalve de grens tussen de beide Duitslanden was nu ook West-Berlijn als laatste vluchtroute voor DDR-burgers afgesneden. In Berlijn werd het openbaar vervoer, maar ook stroom, gas, water, telefoon en riolering afgesneden.
28 jaar lang, tot 9 november 1989 zou de muur Berlijn en de beide Duitslanden scheiden. In die tijd werd hij omgevormd in een afschrikwekkend beveiligingssysteem bestaande uit wachttorens, bewegingsmelders, mijnenvelden, wachthonden en waar mogelijk een brede zandstrook, in het Westen bijgenaamd de “Todesstreifen”, om een vrij schootsveld te kunnen hebben. Bijna 1000 mensen werden in die tijd gewond of kwamen om bij vluchtpogingen. Op de foto de muur in Berlijn in 1989 © Florian Schäffer / Wikipedia |
De ontzetting in de wereld was ongekend toen men de film- en televisiebeelden zag van families die machteloos over de sectorgrenzen naar elkaar zwaaiden en van de laatste pogingen om over de grens te vluchten. Men was des te verontwaardigder omdat de Oost-Duitse partijleider Ulbricht nog kort daarvoor in een persconferentie gezegd had, dat niemand van plan was om een muur te bouwen.
Het Oost-Duitse regime rechtvaardigde de actie met het verhaal dat Westerse agenten de DDR probeerden te saboteren en noemde de muur steevast de “antifaschistischer Schutzwall” [anti-fascistische beschermingswal]. Het benadrukken van het “anti-fascistische” was typisch voor de DDR-propaganda, die telkens benadrukte dat in West-Berlijn en West-Duitsland oud-nazis niet uit hun functies verwijderd werden en nog steeds hun “anti-communistische klopjacht” voort konden zetten.