Germaanse stammen stoppen de Romeinen
Rond het jaar 0 sprak nog niemand van “Duitsland”. Pas honderden jaren later zou dat het geval zijn.
Het gebied werd bevolkt door Germaanse stammen. Deze jagers, boeren en krijgers slaagden erin de Romeinen in hun opmars te stuiten: Tijdens de slag in het Teutoburger Wald (9 n. Chr.) wisten zij onder leiding van Arminius de Cherusker een groot Romeins leger te verslaan. De Romeinen trokken zich in de tijd daarna terug uit het gebied tussen de rivieren de Elbe en de Rijn. Ze bezetten daarmee overigens nog wel een deel van Germanië. Steden als bijvoorbeeld Keulen (latijn: Colonia) en Trier hebben hun opkomst en groei aan de Romeinen te danken. Om zich tegen overvallen van Germaanse stammen te kunnen verdedigen bouwden de Romeinen een soort grensversterking, de Limes.
Het Romeinse rijk verloor in de daaropvolgende eeuwen geleidelijk aan macht en betekenis. Tijdens de volksverhuizingen (tussen de 4e en 6e eeuw na Christus) wisselden de Germaanse stammen hun woongebieden door heel Europa.
Karel de Grote & het rijk van de Franken
Vanaf ca. 400 n.Chr. kreeg één stam steeds meer macht: de Franken. De bekendste vorst, Karel de Grote leefde rond 800. Hij slaagde erin een groot gedeelte van Europa onder zijn controle te brengen: Frankrijk, Italië en Duitsland ten westen van de Elbe. Na de dood van de zoon van Karel de Grote, Lodewijk de Vrome, kregen diens drie zonen elk een deel van het rijk. Dat gebeurde in het Verdrag van Verdun (843 n.Chr.). Lodewijk de Duitser kreeg het oostelijk deel van het rijk, waaruit later het Duitse rijk zou ontstaan. Uit het westelijk deel zou later Frankrijk voortkomen.
In het jaar 911 werd de eerste Duitse koning, Kondrad I, gekozen door de adel. Het was toen zo dat men weliswaar gekozen werd, maar ook familie moest zijn van de vorige koning. Vanaf de 13e eeuw kozen de voornaamste leenmannen, de keurvorsten, de koning. De eerste koningen moesten hun macht delen met machtige hertogen.
Pas het koningsgeslacht van de Ottonen slaagde erin de macht van hertogen enigszins terug te dringen. Otto I. veroverde grote delen van Italië en liet zich in 962 in Rome door de paus tot keizer kronen. Deze kroning werd sindsdien min of meer een verworven recht.
Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie (911-1806)
De naam van het keizerrijk was aanvankelijk “Romeinse rijk”, sinds de 13e eeuw “Heilige Romeinse rijk” en vanaf de 15e eeuw: “Heilige Romeinse rijk der Duitse natie”. Uit de naam is duidelijk te zien dat men zichzelf als opvolgers van de Romeinse keizers beschouwde. Pas vanaf de 15e eeuw gaat men het woord Duitsland gebruiken. Maar de bewoners zullen zichzelf zeker niet als “Duitsers” gezien hebben, maar bijvoorbeeld als Bayern, Sachsen, Franken enzovoort, naar de gebieden die het rijk kende.
De keizers beschouwden zich vaak verheven boven het pausdom, wat tot grote conflicten met de kerk leidde. Bijvoorbeeld over de vraag wie nieuwe bisschoppen mocht benoemen, de zgn. “Investiturstreit“. De keizers hadden er belang bij hun bezit door zelf gekozen bisschoppen te laten besturen; die konden het immers niet vererven (ze mochten geen kinderen krijgen). De machtige concurrenten van de keizer, de hertogen en graven, hadden op die manier mooi het nakijken.
Maar toch lukte het de regionale vorsten telkens weer om de macht van de keizer te beperken. Het rijk was versnipperd in vele kleine gebieden. Ook werden de steden steeds belangrijker. En de keizer had geen vaste residentie en geen eigen leger. Om troepen te hebben om een opstandige vorst een lesje te leren moest de keizer eerst langs bij de andere vorsten.
De macht van de keizer nam alleen maar af; eigenlijk stelde die vanaf ca. 1350 niet zo veel meer voor. Vanaf 1254 tot 1273, gedurende het “Interregnum” was er zelfs door onenigheid geen algemeen erkende keizer. Vanaf ca. 1400 was het keizerschap vrijwel onafgebroken in handen van het geslacht van de Habsburgers. Zij probeerden door hun macht en invloed te vergroten en waren daar ook erg goed in.
Reformatie
In 1517 protesteerde de monnik Martin Luther tegen misstanden in de kerk, zoals de handel met aflaten en het verbranden van ketters. Door middel van betaling kon je je zonden als afkopen – en zo alsnog in de hemel komen. De “aflaat” was dan een bewijs hiervoor. Luther sloeg met zijn kritiek de spijker op de kop. In de onrustige tijd die volgde kwam het behalve tot een scheuring in de kerk (voortaan: katholiek en protestant) ook tot een opstand van rijksridders en boeren.
De opstanden werden in de kiem gesmoord. De regionale vorsten profiteerden van de godsdienstvrede van Augsburg (Augsburger Religionsfrieden, 1555). Niet de keizer maar zijzelf mochten voortaan het geloof van hun onderdanen bepalen. Hoewel ca. 80% van alle gebieden protestants was, konden de katholieken later een belangrijk deel in de zogenaamde tegenreformatie terugwinnen.
De dertigjarige oorlog (1618-1648)
De godsdienstige en politieke verdeeldheid leidde tot de vorming van verbonden, zoals de Protestantse Unie (1608) en de Katholieke Liga (1609). In de daarop volgende Dertigjarige Oorlog probeerden de Habsburgse – katholieke – keizers tevergeefs hun macht te herstellen. Grote delen van Duitsland werden in de oorlog verwoest, de bevolking werd vrijwel gehalveerd door oorlog, honger en vooral ook ziektes als de pest.
In de Vrede van Westfalen (1648) verloor het rijk omvangrijke gebieden aan Zweden en Frankrijk. Zwitserland en de Nederlanden werden zelfstandige staten en de regionale vorsten verkregen nu vrijwel alle rechten ten opzichte van de keizer. Zelfs het sluiten van verbonden met buitenlandse mogendheden. Het keizerschap was vanaf dat moment niet veel meer dan een ceremonieel geworden.
Hier kun je een aantal van de oorlogshandelingen zien [klik op het kaartje voor een vergroting] |