Dit keer een schriftelijke versie van een door uw communityredacteur uitgesproken bijdrage op 14 maart 2009, tijdens de jaarlijkse Algemene Ledenvergadering van de Vereniging Levende Talen, in Utrecht. Een aantal aanwezigen verzocht mij om de tekst daarvan toe te sturen, dus moest ik hem sowieso uitschrijven. Hierbij het resultaat:
„Bij deze wil ik eerst mijn dank uitspreken aan de voorzitter, die mij zonder voorbehoud spreektijd gunde in dit onderdeel van de vergadering, zo aan het einde van een lange dag met veel overleg. Ik zal proberen het kort te houden.
Net als menigeen heb ik een drukke week achter de rug, waarin ik in 24 lesuren zo’n 240 leerlingen weer een stukje wijzer heb geprobeerd te maken. Voor wie mij niet kent, mijn naam is Paul Goossen, menigeen zal die naam bekend voorkomen uit de hoek van Duits, van het vaklokaal of van de community Duits van de Digitale School. Maar ik sta hier niet zozeer voor jullie als docent Duits maar als lid van de vereniging, als kritisch lid van de vereniging.
De aanleiding voor mijn bijdrage van vandaag is zorg. Zorg om de rol van de talen en de talenkennis in de samenleving. Zorg om de positie van de talendocenten en hun kennis. En zorg om de positie van de Vereniging Levende Talen in onderwijs en samenleving. Deze zorg wil ik verbinden met een aantal gedachten en aanbevelingen ter overdenking.
Eerst de talen in de samenleving. Zoals je weet is het nut-denken de laatste decennia aan een ongekende opmars begonnen. Waar kennis van talen vroeger onbetwist als culturele verrijking gold („Hij spreekt zijn talen“) moeten talen zich steeds vaker verdedigen. „Waarom zou ik nog andere talen leren als ik met Engels alles kan?“ vraagt niet alleen menige leerling zich af. Anno 2009 kom je zonder andere talenkennis dan Engels steeds verder. Je vakantie of hotel boek je online in het Nederlands, een treinkaartje op www.bahn.de heb je snel geregeld want je kunt daar ook alles in het Nederlands doen. Eenmaal op reis wijst TomTom je de weg, dus dat hoef je ook niet te vragen. Je geld haal je uit de geldautomaat. Als we op schoolreis zijn in Berlijn lezen mijn leerlingen in het museum de Engelse teksten, ik lees de Duitse. Ze vragen de weg in het Engels. En als we de begeleide fietstocht boeken in Berlijn, moeten we nadrukkelijk vermelden dat we een Duitssprekende gids willen en geen Engelse of Nederlandse. Het internet staat vol handige vertaalservices en het is nog maar een kwestie van tijd of je kunt iets in een soort I-Pod achtig apparaatje inspreken en die spreekt het daarna keurig voor je uit of vertaalt het als tekst op een schermpje. Misschien niet allemaal vlekkeloos in het begin, maar het lijkt nog slechts een kwestie van tijd. De spellingchecker op de computer was in het begin ook niet geweldig en de eerste mobiele telefoons waren groot en duur.
De vanzelfsprekendheid en alomtegenwoordigheid van het Engels is enorm toegenomen. In het NRC was onlangs te lezen dat 2/3 van de Masterstudies in Nederland in het Engels gegeven worden. Dit leidde tot de vreemde situatie dat Duitse studenten die in Nederland studeren de werken van Kant in het Engels moeten lezen. Van een vakreferent in de Universiteitsbibliotheek van de UVA in Amsterdam hoor ik dat er steeds minder vraag is naar Franse of Duitse wetenschappelijke literatuur. Voor de aanschaf wachten zij daarom tot de Engelse vertaling verschenen is. Ook de wetenschap globaliseert meer dan ooit en het Engels is daarbij de lingua franca. Dezelfde docenten die bij de start van de Tweede Fase het deelvak lezen verwelkomden, omdat hun studenten ook Franse en Duitse artikelen zouden moeten lezen, zetten die artikelen zelf niet of nauwelijks op hun verplichte literatuurlijsten, zo bleek een paar jaar geleden uit onderzoek. In diezelfde krant was te lezen dat een „gewone“ talenstudie tegenwoordig nauwelijks nog studenten trekt. De talenstudies zijn in veel gevallen alleen in een andere of verwaterde context, met allerlei bijvakken, nog overeind te houden. De studentenaantallen maken niet meer mogelijk dan dat.
Van de politiek is ondertussen weinig steun te verwachten. Hoewel er diverse programma’s en incidentele acties voor de moderne vreemde talen geweest zijn is de wetgeving ondertussen zo aangepast dat een school in de onderbouw geen Frans of Duits hoeft aan te bieden als dit niet ook in de bovenbouw gebeurt. En men kan ook altijd uitwijken naar andere moderne vreemde talen. De talen van onze buren zijn geen verplicht onderdeel van het curriculum. Sterker nog: de politiek vond het niet eens nodig om voor Frans en Duits kerndoelen te maken. Formeel heeft de overheid dus geen enkele wens op dit gebied, beide vakken maken geen deel uit van het kerncurriculum van de onderbouw. Daarmee hebben deze vakken feitelijk een gedoogstatus. Cynisch gezegd is het met de realiteitszin van de ambtenaren wel goed gesteld. Als over een aantal jaren geen docenten meer te vinden zijn die de pensioengolf kunnen opvolgen hoeft dit voor een school die het slim regelt geen gevolgen te hebben. „En wie later goed Frans of Duits moet kunnen doet dan toch een cursus?“ – hoor je menigeen hardop denken. Nederlands pragmatisme op zijn smalst.
Frans en Duits verliezen in de breedte status en maatschappelijk aanzien, ondanks allerlei lippenbekentenissen en verschuivingen, zoals toegenomen belangstelling voor vroeg vreemdetalenleren in het basisonderwijs. Zowel in de samenleving als dichter bij huis, op de middelbare scholen, neemt het aanbod en de kwaliteit van het onderwijs af. We leven in een overgangsfase. Nu al wordt op een aantal scholen het onderwijsaanbod met moeite in stand gehouden. In het westen van het land wordt een kwart van alle lessen door onbevoegden gegeven. Na de pensioengolf zal niet elke school nog een volwaardig aanbod voor Frans en Duits kunnen aanbieden. Of de scholen staan voor de keus dit te doen met mensen die geen onderwijsachtergrond en specifieke deskundigheid hebben. De laatste generatie breed opgeleide en ervaren docenten staat nu voor de klas. Ik pleit voor realiteitszin: Het zal niet meer zo worden als het was.
Wat betekent dit voor de toekomst? Op de scholen die het (kunnen) aanbieden zal Duits en Frans zullen denk ik de de status van het eindexamenvak muziek, filosofie of Spaans gaan bereiken. Het zal geen gemeengoed meer zijn, maar een specialisatie. Daar kun je somber over doen, maar ik denk dat het de feitelijk maatschappelijke verhoudingen weerspiegelt. En het heeft ook positieve kanten: Het lijkt mij geweldig om met een selectere groep leerlingen te werken, die gemotiveerd zijn voor een zelfgemaakte keuze voor het vak. Ik denk ook dat het vak inhoudelijk meer een cultureel stempel zal moeten krijgen. Praktische taalbeheersing is en blijft altijd het uitgangspunt, maar is in de praktijk steeds minder in de breedte nodig – dan wel: wordt niet nodig gevonden.
Mijn tweede punt van zorg betreft de positie van de talendocenten. Het eerste probleem is hun aantal. Er zijn er simpelweg te weinig van, en daarin lijkt weinig vooruitgang geboekt te worden. Daar komt bij dat de instroom in de opleidingen diverser is dan ooit, waardoor steeds meer maatwerk nodig is. En dan het beroep zelf. Dit is complexer geworden dan ooit. Waren leerlingen die slecht konden spellen of uit het raam keken vroeger slachtoffer van simpele waarheden als „lui“ of „hij kan niet zo goed leren“ – tegenwoordig willen we – terecht – alle leerlingen verder brengen en ontwikkelen vanuit hun eigen mogelijkheden. Dit stuit echter op een capaciteitsprobleem: een docent die 240 leerlingen heeft en 26 lesuren draait kan zich nu eenmaal niet professioneel-individueel met elke leerling bezighouden zoals allerlei wensen en zorgplannen dat vereisen. Van ADHD tot reisleider, van toetsdeskundige tot ELO-gebruiker, van ERK tot dyslexie, van leerlijn tot leerstijl, van sociaal-emotionele vaardigheden tot faalangst, Asperger en autisme – zorg maar dat je er verstand van hebt. Maar de voorwaarden om aan al die wensen te kunnen voldoen – als dat al realistisch is – zijn niet mee veranderd. En de opleidingen zijn ook niet langer geworden. En dan is er nog het gebrek aan organisatie van de docenten. De meeste docenten zijn géén lid van een vakvereniging. Selchts één op de vier volgt vakgerichte nascholing. Wat ook niet helpt is de maatschappelijke tendens om leraren zielige zeurders te vinden. „Ze vergaderen steeds, zijn voortdurend vrij en als ze hun 1040 lessen moeten geven gaan ze nog klagen ook. Die vakantie – die kan dan ook wel een stuk korter.“ Dat laatste was trouwens een idee van onze minister.
Hoe staat Levende Talen hier in? Wat kan de vereniging doen? Deze bijdrage is beslist niet bedoeld om hier even makkelijk de schuldige van deze situatie aan te wijzen. „De tijden veranderen en wij veranderen met de tijden“ sprak een Romeinse keizer ooit. Als mijn inschatting klopt leven we in een overgangstijd, waarin Frans en Duits geleidelijk een andere positie krijgen. Hoe zou Levende Talen kunnen reageren?
Levende Talen slaagt er helaas net zo min in om veel docenten te organiseren. Op de Landelijke Studiedag in november komen enkele honderden docenten af. Het is altijd een prettige en leerzame dag, maar het zouden er duizenden moeten zijn. Voor het nationaal congres van de diverse talen geldt hetzelfde. Van de ca. 13.000 talendocenten zijn er 3.000 lid van de vereniging. Ik ben vandaag – afgezien van het bestuur – het enige lid dat aanwezig is van de sectie Duits van de vereniging. De tijden dat mensen zich als vanzelfsprekend, vanuit een soort moreel standpunt, verenigden in vakverenigingen of vakbonden is voorbij. Ook hier staat het nutdenken op de voorgrond: „Wat heb IK er aan?“. De vereniging zou zich meer op die vraag kunnen richten. Ik raad alle aanwezigen daarom aan om eens lid te worden van de Vereniging Eigen Huis. Die vereniging presenteert zich nadrukkelijk als service organisatie. Elk maand bevat hun tijdschrift een pagina met als kop: „Daarom bent u lid:“, gevolgd door een indrukwekkende reeks herkenbare diensten die leden rechtstreeks verder helpen. Ik daag u uit om in een recent nummer van Levende Talen Magazine eens te ontdekken hoe u lid zou kunnen worden en wat u dat op zou kunnen leveren. Daar is veel winst te behalen. Welk beeld roept de Vereniging de laatste tijd bij mij op? Ik zie veel, heel veel over het ERK, het Europees Referentie Kader. En nadrukkelijk propageert de vereniging de BiT, de Beroepsstandaarden in het Talenonderwijs, daarbij gesubsidieerd door overheidsgelden. Maar het ERK zorgt er niet voor dat mijn problemen als docent morgen verkleind worden. En een proefregistratie in een initieel, beroeps of expertregister evenmin. Ik denk dat de vereniging zich met de grote aandacht voor deze onderwerpen juist verder vervreemdt van potentïele leden – en voor je het weet overkomt als het zoveelste verlengstuk van de overheid. Ik wil mij niet registreren in een lijst, die in de ondertoon suggereert dat alleen wie op een lijst staat een professionele docent is. Ik pleit ervoor om docenten op te halen waar zij zijn: in volle klassen, met veel, praktische vragen en problemen. Ga naast de docenten staan, steek ze een hart onder de riem, bedelf ze onder de service! De pleitbezorgers van het BIT benadrukken dat een registratie onderdeel is van professionalisering en de status van het beroep kan verhogen. Vreemd genoeg hoor ik hen nooit over een steeds complexer beroep, stampvolle klassen, 26 lesuren en dat we werken in schoolgebouwen die – zoals schoolarchitecten beklagen – met een aanmerkelijk lager budget gebouwd moeten worden dan de plaatselijke supermarkt. Wordt het niet tijd dat de vereniging zich op dit gebied profileert?
Tot slot baart de afwezigheid van Levende Talen in het publieke debat mij zorgen. Ik wens een of meer bestuursleden die door subsidie of sponsoring vrijgesteld zijn om een permanente politieke lobby voor de talen te bedrijven. Voordurend zijn zij op het juiste moment op de juiste plaats om de verantwoordelijke ministers zodanig te bewerken dat zij niet om een verstandige talenpolitiek heen kunnen. Ik wens mij een Levende Talen die meer is dan toeschouwer of deelnemer in een publiek debat: de vereniging zou de regie moeten voeren. Ik wil graag iemand met het maatschappelijk aanzien van een Alexander Rinnooy Kan met de charme van een Kees van Kooten. Iemand waar Pauw en Witteman niet omheen kunnen als het gaat om de talen. Iemand die complexe zaken naar de oneliners weet te vertalen die Jan en Mien thuis op de bank snappen en politici tot verstandige beslissingen verleiden. Een sympathieke woordvoerder, een mediagenieke, visierijke pleitbezorger, een Barack Obama (m/v) uit de polder. De talen verdienen dit.“
Reacties welkom. Mail naar Paul Goossen, info@duits.de