Toolbox gegen Diskriminierung – Stories that Move

‚Stories that Move‘ is een online toolbox (in 7 talen!) van de Anne Frank Stichting, (op afstand) te gebruiken om uitsluiting en discriminatie in de klas bespreekbaar te maken. >> Online training en workshops

Warum Stories that Move?

Antisemitismus, Rassismus und Diskriminierung gibt es auch heute noch. Das Leben junger Menschen in ganz Europa wird davon beeinflusst. Die Online-Toolbox Stories that Move soll Schüler*innen dazu anregen, sich mit den Themen Vielfalt und Diskriminierung kritisch auseinanderzusetzen sowie ihre eigenen Positionen und Entscheidungsmöglichkeiten zu reflektieren.

Die Online-Toolbox umfasst mehrere Module mit einzelnen Unterrichtseinheiten. Sie ist sofort einsetzbar.

Workshop für Lehrkräfte

Het DIA had op woensdag 10 juni 2020 van 16 tot 17 uur een instructie workshop voor docenten Duits. Lees meer op www.duitslandinstituut.nl.

De lessen van online lessen

Voor de collega’s van mijn school schreef ik onderstaand verhaal. Misschien dat een ander het ook interessant vindt?

De lessen van online lessen 

Hoe gaat ons onderwijs er ná Coronatijden uit zien?

We peinzen ons in deze dagen suf over hoe onze „anderhalvemeterschool“ (3 x woordellende eh… woordwaarde) er uit zou kunnen zien. Volgens een Berlijnse locale politicus wordt het „eher ein touristisches als ein schulisches Angebot“. Vast staat dat het een lastige schuifpuzzel zal worden die ons opnieuw véél geregel en energie zal kosten. Zucht gerust even in je elleboog…  

Voor nu kijk ik graag even verder. Dat geeft me ook een ander gevoel. Het is een bijzondere gewaarwording om sinds ruim een maand opeens 100% online les te geven. Wat is er anders? Wat is vertrouwd? En hoe is dat voor de leerlingen? We maken allemaal deel uit van een unieke, collectieve en vooral ook erg eenzijdige ervaring. Wat betekent het allemaal? Hoe kunnen we daar ons voordeel mee doen voor na-Corona tijden? Ik heb geprobeerd eens wat op een rijtje te zetten. Hopelijk op een luchtige toon en voldoende verhalend opgeschreven. Bedoeld voor iedereen die het leuk vindt om hierover na te denken. Mijn persoonlijke ervaring en mening zijn niet ‚bijzonderder‘ of meer waard dan die van wie dan ook. Ik vind het gewoon leuk en nuttig om ervaringen te delen. 

De schok voorbij

Misschien dat sommigen onder ons het onderwijs op afstand als een nare en verwarrende flard in de nachtmerrie van Corona ervaren. Je wordt ooit wakker en dan is het weer voorbij en vergeten. „Hè hè, terug naar waar ik gebleven was. Eindelijk weer normaal contact met de kinderen en mijn collega’s!“ Voor vakken die vanwege hun aard online (vrijwel) niet te geven zijn lijkt me het gevoel van een nachtmerrie al helemaal terecht. Het zal je gebeuren, dat je vak plotseling buiten spel staat of alleen nog maar in ‚verminkte‘ vorm gegeven kan worden. 

Als we één ding geleerd hebben, dan is het dat de wereld zich onterecht in veiligheid waande. Er komt ooit een Covid-20 of welke naam het gedrocht ook zal krijgen. Ook dan kan een school- gebouw van de ene op de andere dag moeten sluiten en kan er een beroep op ons gedaan worden het onderwijs in een of andere vorm voort te zetten. Ook nu hoor je dat het wel eens zou kunnen dat de scholen na de zomervakantie niet op de gebruikelijke manier van start kunnen gaan. Maar hoe dan wel? Er is nog een reden om stil te staan bij onze ervaringen. We vragen van onze leerlingen dat ze leren van hun ervaringen, hun fouten, hun leerproces. „Reflectie is de motor van het leren, kinders! – „Ja ja Paul, ik vul het vakje nog wel even in in mijn agenda„. Vanzelfsprekend moeten ook wij onze ervaringen met het online lesgeven leren begrijpen, benoemen en benutten.

En? Levert het wat op, dat afstandsleren?

We zijn nieuwsgierig. En we zijn niet de enigen. Het is opvallend en begrijpelijk gezien deze historische omslag in het onderwijs dat we – ook als „maatschappij“ – nu willen weten hoe dat zit met dat afstandsonderwijs. Ons brandt de vraag op de lippen: „En? Wat levert het op? Is daar iets objectiefs over bekend?“ Het is vast geen toeval dat in het schoolinterne mededelingenblad van afgelopen week een artikel van de Australische socioloog en onderwijsonderzoeker – alias „het orakel“ ;o) – John Hattie stond. Hij dook nog eens in zijn onderzoeksarchief. Onderzoekstechnisch leek het me al verdraaid lastig om een objectieve bevinding te verkrijgen: „100% afstandsonderwijs“ versus „100% op school“. Wat vergelijk je nu precies? Een gebouw of een dataverbinding zeggen nog niets over de kwaliteit van het onderwijs. En kinderen doen altijd al thuis ook nog wat aan school, dus dat maakt het ook al lastig vergelijkbaar. Elke onderzoeker eindigt met een ratjetoe aan factoren die ongezellig op elkaar inwerken. Hatties artikel werd in mijn ogen een wat stroperig relaas met zoveel komma zoveel effectwaarden van onderzoeken, die vaak refereren aan de specifieke Amerikaanse situatie („homeschooling“, „Katrina“). Maar zijn conclusie en stokpaardje is er niet minder belangrijk om. Even in mijn woorden: „Het maakt niet zoveel uit hoe je onderwijs vormgeeft als je het maar niet zo blijft doen omdat je dat altijd al zo deed en aanneemt dat dat ‚dus‘ oplevert wat je denkt. Blijf nieuwsgierig naar het daadwerkelijke effect van jouw aanpak/werkvormen. Een objectief antwoord op de vraag hoeveel afstandsleren oplevert bestaat volgens mij niet. 

Welk team is de winnaar? 

Soms meen ik een sceptische versie van de vraag-der-vragen te bespeuren: „Levert het online onderwijs (nou) wel wat op?“. Alsof het om twee verschillende teams in een sportwedstrijd gaat. Ik ben gek op sportvergelijkingen. Laten we zo neutraal mogelijk naar de zaken kijken. Naar een gebouw gaan, een leslokaal vol kinderen, zittend, aan kleine tafeltjes, in tijdsblokken van 45 minuten, met 1 leraar, aangestuurd door een rooster – al of niet met tussenuren – en een bel? Je kunt met 100% zekerheid zeggen dat dat niet het resultaat is van onbestreden wetenschappelijke inzichten over hoe iemand iets leert en ook niet over hoe je als docent optimaal functioneert. We zijn er alleen zo aan gewend dat we vergeten dat deze inrichting van ons onderwijs een kwestie is van traditie, wetgeving, geld(besparing) en pragmatisme. 

Vroegen we ons daarvòòr af of dát experiment wel genoeg opleverde? Het Daltonvolkje heeft een redelijke groepsimmuniteit – excusez le mot – voor blind lesgeven langs genormeerde paden. Ik denk wij met Dalton Bouwt Voort en Daltonwijs de stap naar het verder willen denken al eerder gezet hebben. Hoe lastig die (denk)stap ook is en hoe zeer die in wording is. Misschien brengt de indringende en zeker ook eenzijdige ervaring van deze periode ons nieuwe inzichten voor een Dalton 2.0 school. Ook omdat we nu met wat meer afstand kunnen kijken naar „hoe het vroeger ging“. Het gaat daarbij niet om een in mijn ogen versimpelde vraag als „Welk team is de winnaar?“ maar om de vraag: „Wat maakt het spel van een team sterk?“ 

We begonnen niet bij nul….

„Opeens moest alles anders!“ is het gevoel dat bij mij nog steeds heerst. Maar dat komt niet helemaal overeen met de werkelijkheid. De spullen hadden we al in huis, de nodige programma’s waren er eigenlijk ook al, de WiFi-verbindingen en Google konden het aan in en na wat gehannes constateerden we samen opgelucht dat we kennelijk in wat voor experimentele vorm dan ook in veel vakken verder konden. En velen van ons deden al aan – o dat nare hippe woord blended learning: een mix tussen traditionele manieren van werken en digitaal werken. En onze leerlingen? Die gingen er in mee alsof het vanzelfsprekend was: Ze zaten online klaar, klikten braaf op de Google Meet linkjes en deden mee. Ze vertonen grosso modo – daar kom ik nog op terug – niet veel ander gedrag dan hoe we onze brave en minder brave pappenheimers al kenden. De geestelijke stap voelt groter dan de feitelijke: we begonnen helemaal niet bij nul. Het was alleen abrupt en opeens een wel heel eenzijdige aanpak. Maar goed, dan ervaren we in elk geval intensief wat afstandsonderwijs betekent.   

 

Gluren bij de buren

Een blik over de grenzen deed mij nog eens beseffen dat we op het Dalton qua materiaal èn didactiek niet bepaald bij „nul“ zijn begonnen. Ik leer Italiaans met een docent in Rome die daar ook lesgeeft op een lyceum. Dan kom je nog eens wat te weten over wat een échte lockdown met een agent voor je huisdeur betekent – maar dat terzijde. Veel van zijn leerlingen hebben thuis geen computer, ze hebben alleen hun telefoon – met een prepaid kaart. In Duitsland hebben de meeste scholen geen wifi-netwerk voor leerlingen en docenten, las ik in „Der Spiegel“. In de Berlijnse „Der Tagesspiegel“ werd gesproken over basisschoolkinderen die mailtjes kregen van ene „Engelchen78@…“ of „Dunklerlord83@… „. Dat was dan van hun juf of meester: Veel leraren beschikken niet over een eigen school e-mailadres… 

Halen we er uit wat er in zit?

Goed, we waren dus in technisch opzicht ronduit goed opgesteld en waren ook didactisch al een eind(je) op weg. Maar hóe ver waren we eigenlijk op weg? Dát is nog eens een lastige vraag. Het begint al bij „we“. Het is lastig om te overzien welke collega’s over welke didactische vaardigheden m.b.t. lesgeven met gebruik van ICT beschikken. Duidelijk is dat het mogelijk (enorm) verschilt. Maar wacht even, dit probleem was er toch altijd al? En gold dat niet ook „analoog“ al? Zeker, maar als de leerlingen meer online les krijgen dan ooit heeft de kwaliteit van dat onderwijs een veel grotere impact op hun leerproces. ICT maakt inmiddels dingen mogelijk die we met schoolbord en stift, papier en passie niet allemaal ook nog wel even afkunnen. De collega die die mogelijkheden wel kent en effectief weet in te zetten heeft bijvoorbeeld meer inzicht in hoe een leerling leert en werkt, zal makkelijker en flexibeler uitleg en oefenmateriaal klaar hebben staan voor zijn of haar leerlingen, kan meer, en meer gerichte feedback bieden. De leerlingen zullen dankzij die docent uiteindelijk meer leren. Niet omdat het digitaal is, maar omdat de docent de didactische mogelijkheden van ICT weet te benutten om leren beter te faciliteren.

 

E-mail met een dropje

Fascinatie voor de techniek zelf is een echte valkuil. Voor je het weet laten we ons meeslepen door weer een nieuwe tool zonder te kijken waar de meerwaarde nu eigenlijk inzit. Het leukste e-mailproject (we hadden toen net e-mail) deed ik eeuwig geleden met een klas in Jena. Het was toen helemaal HOT om klassen met elkaar te laten e-mailen, ook internationaal. Of ik ook zoiets wilde? Nee, ik had geen zin in kale uitgeprinte berichten. De enige e-mail die heen en weer ging was het verkeer tussen mij en de Duitse collega. We lieten de kinderen handgeschreven en versierde briefjes maken. Zij liet haar leerlingen in het Engels schrijven, ik de mijne in het Duits. En dan plakten de kinderen soms een snoepje op hun blad. Ik herinner me nog steeds de prettige opwinding als ik die dikke envelop uit Jena in de klas mocht openen en mijn leerlingen dan elk hun eigen envelopje kregen. GE-WEL-DIG! Het doel was niet „de techniek leren van het e-mailen“, het doel was communiceren in een vreemde taal en een andere cultuur leren kennen. En van een snoepje genieten. De ironie is hier ook dat een digitaal medium juist een analoge werkvorm en leerwinst mogelijk maakte. 

 

Hallo hallo? Horen jullie mij? – Online lesgeven – Wat maakt het anders?

Wil jij ook je boek pakken? Já, we gaan beginnen mensen! Kijk even bij je buurman! Het spijt me, een pen moet je even zelf regelen. We zijn nu op bladzijde 64. Wil jij je jas ook even uit doen, dankjewel! Wil je weer gaan zitten? Dat doen we zometeen, eerst even dit. Het is zo pauze, dan kun je naar het toilet. Leg even je agenda open, dan kan ik je de startparaaf geven. Ik kom zo. Hou eens even op met kletsen. Kun je even wachten, ik was net in gesprek. Kom even in Dalton, dan kunnen we het rustig bespreken. Ja heel goed, leg het haar maar even uit. Wacht even mijn uitleg af, dan wordt het je waarschijnlijk vanzelf duidelijk. Mag ik even je agenda? Waar is je agenda?

Stel je eens voor dat je vòòr Coronatijden een microfoontje opgespeld had gekregen en jezelf zou terughoren. Dan zou je wellicht opeens weer beseffen, welke stroom aan „regulerende en navigerende taal“ onze onvermoeibare docentenmonden verlaat. En hoe vaak je aandacht versnipperd wordt door alles wat er om je heen gebeurt. We zijn druk doende de aandacht van de leerlingen te laten richten op de activiteiten die wij als docenten in gedachten hadden om de les een zinvolle inhoud te geven. En we „lezen“ tijdens de les met onze ogen permanent de klas om te volgen wat er gebeurt. Gelukkig aardig op routine, maar toch. Altijd draait de radar van de docent om de vraag: „Is iedereen betrokken op de activiteit die we nu doen?“ Alleen met aandacht is er kans op verwonderen, ontdekken, ervaren, vragen, begrijpen, kunnen en beklijven. Aandacht richten is onze core-business.

Een belangrijk deel van al die zinnen-die-ik-altijd-zeg is nu opeens al sneeuw voor de zon verdwenen. Dat was een van de eerste dingen die me opviel. Laatst vroeg een leerling middenin de les – beleefd in de chat – of hij even naar de WC mocht. Een bijna vertederende ontmoeting tussen de oude en de nieuwe realiteit. En natuurlijk mocht hij van dat mij – mits hij zijn handen wast, met inachtneming van de RIVM-normen natuurlijk ;o) 

Ik merk dat de energie die mij al die regulerende taken kostte niet meer echt aangeboord hoeft te worden. Want – en dat begrijpen buitenstaanders niet – dát maakt lesgeven zo intensief en inspannend: het telkens opletten in een groep vol kinderen, het bijsturen, schakelen, ingrijpen. In tientallen mini-gesprekjes onder tijdsdruk moeten schakelen tussen totaal verschillende, niet altijd even geduldige mensen en mensjes met verschillende behoeften – dát is waarom wij „na 15.00 uur“ zo moe zijn. We zijn continu bezig met complimenteren, herinneren, troosten, stimuleren, waarschuwen, verzoeken, eisen, relativeren, toelichten, herhalen en ja, soms ook tot 10 tellen. En de klok in de gaten houden. En de gang. Je sleutelbos!

En jo, jo, hier is weer DJ Dalton!

Ziezo, de online les gaat zo beginnen. „Hallo allerseits, grüß dich Pieter, hallo Marie“ enz. enz. hoor je mij zeggen. Zo begroet ik de aanlandende kinders bij de deur van het online lokaal, de eerste slide van mijn interactieve presentatie met daarop „Herzlich willkommen!“ en af en toe weer eens een maffe foto. Ik begroet eigenlijk niet de kinderen, maar de opduikende plaatjes van hun katten, hun vakantiefoto’s of hun zelfgefabriekte logo’s. Allemaal voorzien van een rood microfoontje dat op „uit“ staat. Een ingeblikte, tot zwijgen veroordeelde klas? Nou ja, wie een vraag heeft kan de chat aanzetten of mag best wel even de microfoon aanzetten – op het goede moment graag, dank u. 

Het voelt als interactieve radio maken. Na een korte introductie gaan ze aan de slag. Al na de eerste lessen was voor mij duidelijk dat uitsluitend „iets kunnen zien en de leraar horen“ en misschien nog even iets in de chat kunnen zeggen of een enkele vraag stellen geen volwaardige les kan zijn. Een les is geen hoorcollege, maar – zeker voor een talenvak – altijd een werkplaats. Net als in de „analoge“ les zet ik in op actie en gelijktijdigheid. We willen niet praten „over“ Duits maar „kilometers maken in en met Duits“. Ze luisteren of kijken naar iets, zien grammatica- en woordenschatvragen op hun scherm en geven via de app hun antwoorden door. Of geven even antwoord op de vraag: „Hoe gaat het met je?“- maar dan in het Duits. Ik bespreek of toon wel / niet dan wel anoniem de gegeven antwoorden en zie daarmee direkt van iedereen hoe ze het oppikken. Groot voordeel: van iedereen, niet alleen van degene die zijn of haar vinger opstak. En als je iets niet weet? Een vraagteken invullen mag ook. Zo vliegt het uur voorbij. 

Nou ja lesuur? Het voelt als een soort intensieve training. Alles om er voor te zorgen dat ik na afloop tegen ze kan zeggen: „Ik hoop dat je moe bent nu. Dan is dat het teken dat je echt wat geleerd hebt! Goed zo!“ Ik kan er luistervaardigheid, (ook met video), grammatica, woordenschattraining goed in kwijt in dit soort lessen. Ook doe ik er nu de kleine woordenschattoetsen mee in de bovenbouw. Vanzelfsprekend ga ik er van uit dat iemand de te leren woorden nog wel eens „toevallig“ bij zijn computer neer zou kunnen leggen. Maar door de reactietijd kort te houden en eens op een wat andere manier te vragen kan ik toch redelijk zien of iemand er voldoende bijgeleerd heeft.  

Wat is nu voor mij als docent de waarde van zo’n online les?

  • Het voelt als een nuttige, intensieve training aan één stuk. Het voelt geconcentreerd,  efficiënt, ik kan er voldoende actieve werkvormen in kwijt.
  • Ik zie dat vrijwel elke leerling meedoet. Ze maken effectieve kilometers in mijn vak.
  • Ik zie dezelfde leerlingen dingen slordig/zorgvuldig, oppervlakkig/met diepgang oppakken en leren als voorheen.  
  • De kinderen leiden elkaar niet meer af. En er gaat geen tijd verloren met binnenkomen, naar toilet gaan, water halen, spullen uit tassen pakken, te laat kaartjes, jassen uitpraten, met mobieltje op het verkeerde moment enz. Een enkele keer is er een technisch dingetje (bij iemand floept de wifi er even uit, iemand kan even iets niet vinden enz.), maar daar gaat geen tijd van belang in zitten en het houdt de klas niet op.
  • Ik word niet meer onderbroken. Mijn concentratie is daardoor beter, mijn uitleg helderder, de les verloopt als in één stuk.
  • Een online les kost mij denk ik net zo veel energie als voorheen. Waarschijnlijk omdat je samen met de leerling de les als „één aaneensluitend moment van concentratie“ waarneemt.
  • Het voelt veilig: Leerlingen worden niet met een „beurt“ zichtbaar. Antwoorden van leerlingen hoef ik niet te tonen, of ik toon ze alleen anoniem.
  • Het is formatief: Omdat iedereen mee moet doen – en ik de reacties live èn achteraf kan terugzien – heb ik een goed beeld van wie welke kennis inmiddels heeft en daarmee ook welke dingen ik in de volgende les zal aanbieden. 
  • Het is flexibel en biedt ruimte voor individuele hulp. Ik houd de „intensieve training“ op ca. 25-30 minuten en blijf in de online les voor vragen (voor wie wil) en/of geef (soms) een opdracht die de leerling nog in het lesuur als zelfwerkzaamheid moet maken en digitaal inleveren. De lengte van 45 minuten is daarvoor ideaal.
  • Op een aantal vakonderdelen na [spreekvaardigheid (niet) en leesvaardigheid (een beetje)] kan ik alle vaardigheden onderbrengen die ik in de les op een vergelijkbare manier ook zou doen.
  • Zoals bij alle docentgestuurde activiteiten: het is één tempo. Dat heeft per definitie voor- en nadelen. Voor een les die bedoeld is als een training of een een uitleg is dat niet zo’n probleem. 
  • Het voorbereiden van zo’n interactieve les is best wel een secure klus. Alsof je de regie en de inhoud van een radioprogramma helemaal klaar zet van tevoren. Het is immers redelijk statisch als je wilt dat leerlingen digitaal live kunnen reageren/antwoorden. Even ter plekke een meerkeuzevraag toevoegen is bijvoorbeeld geen aantrekkelijke optie. Kortom: je denkt nog grondiger na over wat je nu precies wilt. 

Wat kan ik met zo’n klassikale online les voor mijn vak NIET goed?

  • Het informele contact, de waarderende knipoog, de duim omhoog, alles wat je met elkaars fysieke aanwezigheid toevoegt. (De corrigerende blik heb ik gelukkig niet meer nodig…)
  • De charme van het moment, dat wat ad hoc gebeurt kan alleen in het deel van de les waarin ruimte is voor individuele vragen en hulp.
  • Tijdens een uitleg fase mis ik het oogcontact of de lichaamstaal die soms aangeeft dat iemand het spoor bijster raakt. Of dat het een beetje te lang wordt allemaal nu. Of dat iemand graag een extra voorbeeld of uitleg krijgt. Een chatfunctie kan dat niet echt oplossen.
  • De samenwerking die je bij leerlingen wilt bevorderen, het elkaar even iets uitleggen, het leren van en met elkaar, in duo’s, in teams, als klas. 
  • Daarmee samenhangend: Een opdracht die gewoon even serieus gedaan moet worden – als ervaring – maar niet persé ingeleverd moet worden kan in de klassieke lessituatie wèl opgeroepen worden: je ziet immers redelijk goed wie er serieus mee bezig is. Nu vervalt dit of het moet een „inlever-iets“ worden, wat meteen weer oproept dat het dan wel zo goed is voor de motivatie van de kinderen als je er toch even naar kijkt en feedback geeft. Alleen: dit is vanwege de grote aantallen kinderen niet altijd realistisch. Dat was het in een klaslokaal ook niet, maar je ziet dan sneller of leerlingen het (ongeveer) goed uitvoeren.   
  • Spreekvaardigheid (niet) en leesvaardigheid (beetje) zijn niet goed onder te brengen in zo’n type les.  
  • Toetsen afnemen kan alleen beperkt voor mijn vak. Het vergt accepteren dat „spieken“ makkelijker kan, al kan dat enigszins ondervangen worden door een een andere vraagstelling en een „gezond strak tempo“ waarin je als leerling de vragen moet beantwoorden. Voor faalangstige leerlingen kan dat een probleem zijn.   

Kan ik deze tekortkomingen via afstandsleren nog ondervangen?

    • Algemeen: het persoonlijke contact kan – eigenlijk net als in een gewone les – alleen in 1:1 situaties tot zijn recht komen. Waarbij ik met de leerling de camera aanheb. Die kunnen er online ook zijn, maar het blijft natuurlijk anders. 
    • Het leren en werken voor een vak speelt zich natuurlijk niet alleen in (online) lessen af. Leerlingen hebben ook opdrachten die ze zelfstandig doen. Daarvoor gebruik ik uitsluitend ons lesboek (digitaal) en Classroom, om voor hen helderheid te bieden waar het ingeleverd moet worden en voor mij als praktische plek om alles bij elkaar te houden en te kunnen beoordelen.
       

 

  • Specifiek voor mijn vak:

 

  • Leesvaardigheid kan prima in een lesmethode of met opdrachten die bijv. via Classroom klaargezet worden. Uitleg kan in de online les. In de onderbouw hebben we de leesboekjes en de audio daarvan ook digitaal.
  • De deelvaardigheid uitspraak is goed te ondervangen. De woorden laat ik altijd naspreken in de les. Dat kan nu ook. Ze krijgen van mij in Classroom het geluidsbestand met de door mij voorgelezen woordenlijst. Na elk woord valt een pauze, waarin ze het naspreken. (Dat deden we in de les gewoon „live“) Dat nemen ze op met www.online-voice-recorder.com en leveren het in Classroom in. Ik kan het terugluisteren en gerichte tips geven. 
  • Het onderdeel spreekvaardigheid kan ik enigszins doen. Vooral even iets moeten improviseren gaat prima door hen met het mobieltje een filmpje te laten maken waarin ze zichzelf al pratend een paar minuten filmen. Vervolgens inleveren in Classroom. Ik geef feedback door hun filmpje af te spelen en op dat moment live commentaar en tips te geven (ik zet hun filmpje af en toe even op pauze). Dit alles neem ik „live“ op d.m.v. schermopname-filmpje (screencasting). De link naar dat filmpje stuur ik hen individueel. De leerlingen moeten de tips die ze van mij kregen in het online filmpje in een document in Classroom bijhouden. (Ik ben niet van wegwerp-leren, zeker niet waar het de waarde van individuele feedback betreft.) 

Conclusies

Het is overduidelijk dat deze eenzijdige manier van afstandsonderwijs niet bepaald het hele gewenste onderwijsaanbod kan bedienen. Het is kunstmatig om mensen alleen via beeldschermen te ontmoeten. Het hele sociale aspect staat in de spreekwoordelijke diepvriesstand. En ook didactisch moeten „we“ een veer laten en sommige vakken zelfs een heel verenpakket… 

Urenlang achter je computer zitten is ongezond. Thuiswerken – ook dat waren we als leraren per definitie eigenlijk al gewend – heeft zo zijn voordelen, maar kan niet alles vervangen. Ook het „wandelgangenoverleg“ – al of niet over het wel en wee van leerlingen – is behoorlijk weg.

Het doel van onderwijs is niet dat leerlingen elke dag in een gebouw zitten. (Of thuis zitten – as we speak) Ook lessen zijn geen doel, maar een middel. Het doel is om hen in brede zin op te leiden en te vormen, met alle sociale en fysieke (bewegen!) aspecten die daarbij horen. Daar hoort elkaar ontmoeten – sociaal leren – bij en het vermogen te ontwikkelen om die ontmoeting ook tot een onderdeel van je eigen leren te maken. Leerlingen moeten bij elk vak instructie, oefening, individuele hulp krijgen en – al of niet begeleid – zelfstandig leren werken. 

Nu we zo eenzijdig met leren via beeldschermen bezig zijn is de blik naar hoe „het was“ wat scherper voor mij. Van een afstandje zie je dingen soms anders:

  • Voor een paar uur naar school moeten komen, tussenuren, wachten op een surveillance of een vergadering, uitgevallen lessen voor leerlingen en docenten i.v.m. allerlei activiteiten, Daltonuren waar geen vragen zijn maar waar ik niet rustig kan werken. Enzovoort. Ik merk dat ik de inefficëntie van sommige lesdagen op school niet mis. Ik kan me voorstellen dat ook leerlingen soms zeer infefficiënte dagen doorbrengen.   
  • Ik merk dat ik de plotselinge afwezigheid van die stroom aan prikkels, kleine onderbrekingen van mijn concentratie, de vele kleine correcties, bijsturen, reageren onder tijdsdruk, het alles en iedereen maar in de gaten moeten houden enz. mij een stuk effectiever maakt. Hoeveel lestijd zouden we met zijn allen verliezen, elk uur weer? Dan bedoel ik natuurlijk niet het even op adem komen tussen activiteiten en lessen door, maar het „duwen en trekken“ dat we soms in de strijd moeten gooien. We anticiperen er ook al op: Hoe vaak beslissen we vooraf om een bepaald lesonderdeel maar niet „in die ene klas op dat ene uur“ te doen omdat we vooraf al weten dat het te weinig op zal leveren? 
  • Ik merk dat het ontbreken van reistijd me aan de ene kant van het psychologische „naar je werk gaan“ en „het werk afsluiten“ berooft, mij aan de andere kant tijdwinst oplevert. 
  • Ik zie dat een deel van mijn onderwijs net zo goed online zou kunnen geven, op de manier zoals ik die nu kan doen. In het andere lesuur in het gebouw zou ik dan de activiteiten onderbrengen die digitaal niet goed kunnen / onwenselijk zijn. 
  • We zaten altijd in onze sectie wat te puzzelen om naar een sectieoverleg te komen in onze agenda’s. Nu is overleg dankzij videobellen makkelijker dan ooit gebleken.

 

Even dagdromen: Wat zou dit allemaal voor Dalton 2.0 kunnen opleveren?

De praktijk laat zien dat een leerling in mijn situatie aardig wat zinvolle leeractiviteiten thuis online kan doen. Met een behoorlijke extra concentratie ook, dat zie ik als pure winst. 

Laat ik voor nu eens 100% hypothetisch aannemen dat dit voor nog een aantal vakken zou gelden. Dan kan ik mij zeker voorstellen dat niet elke dag alle leerlingen in het schoolgebouw hoeven te zijn. Is dat dan een doel op zich? Nee, het is een middel om leerlingen op een andere manier, in meer eigen regie en met meer rust te laten werken. Best Dalton, toch?   

Misschien zijn er wel voor elke leerling/docent één of meer thuiswerkdagen? Met ’s ochtends een aantal online-lessen en ’s middags online een mentorgesprek. Of omgekeerd. Die leerling/docent komt die dag niet op school.

Misschien zijn er ook wel halve thuiswerkdagen? Dan hebben sommige klassen/docenten eerst ’s ochtends enkele online lessen en zijn rond de middag op school voor de lessen/vakken die bij uitstek op school plaats moeten vinden. Of omgekeerd. 

Ik zie een school voor me waar een handvol lokalen misschien wel tot kleine kantoortjes verbouwd zijn. Ze zijn goed afgeschermd voor geluid onderling. We hebben in die school niet alle lokalen meer nodig, omdat we vrijwel nooit met zijn allen tegelijk in de school zijn. In die kantoortjes geven docenten op dat moment online les aan de kinderen die die dag thuis werken. Daarna geven ze nog een aantal lessen in het gebouw. Of deze docenten werken eerst vanuit thuis en gaan daarna – buiten de files – naar school om daar hun middaglessen te verzorgen. Het is daardoor ook minder onrustig, minder vol in de school.

Ik zie leerlingen voor me die – net als wij – niet door een versnipperd rooster, uitgevallen lessen of drukke medeleerlingen afgeleid zijn maar even gericht „door kunnen“. We kennen aardig wat leerlingen die oprecht zeggen: „Ik kan niet lekker werken met die drukte om me heen.“ We zien ook leerlingen die door die dagen met lessen heen sjokken. Na een klassikaal moment gaan ze in de les op standby, want tja, „ik moet nog tot het 8e, dus….„. Je zal als docent zo’n rooster eens moeten volgen. Alsof je een studiedag met een hele reeks workshops hebt van telkens 45 minuten. Die versnippering zou je deels ook ‚verlammen‘ en je effectiviteit verminderen denk ik. Een Daltonuur is dan niet genoeg om dat goed te maken.

Ik zie een school voor me waar diverse kleinere vergaderingen / sectievergaderingen ook online plaatsvinden. Of in een mix tussen een aantal mensen fysiek met anderen online. 

En ja, ik zie ook een school vol enthousiaste kinderen en collega’s. Die elkaar graag en vaak zien en daar volop de vruchten van plukken. 

En ja, ik zie een hoop „ja maars“…. Een waslijst zelfs. Maar het voelde voor nu fijn om even zo vrijblijvend te dagdromen over de meerwaarde die we mogelijk uit deze situatie kunnen halen. Het voelt ook een beetje als troost in deze vreemde en verwarrende tijd.

Voor mij is duidelijk geworden: Het volkomen eenzijdig bezig moeten zijn met online afstandsonderwijs vergroot het gevoel van de beperkingen daarvan en kan de blik op de beperkingen van „lesgeven in een schoolgebouw“ vertroebelen. Onderwijs kan alleen beter worden als we achter de „buitenkant“ van het lesgeven willen kijken. Al het moois komt altijd van binnen.

Paul Goossen

 

Geen forum, kijk in Facebook groep leraar Duits

Dag allemaal! Mij bereikten vorige week een aantal mailtjes van collega’s die vroegen om een online forum op duits.de om te overleggen over lesgeven in Corona-tijden. Gezien het aantal reacties op het forum is er onvoldoende animo voor, daarom heb ik het gesloten. Kijk in de Facebook groep Leraar Duits om berichten uit te wisselen. Iedereen veel succes!

DIA-Krimipreis

© DIA

Het Duitsland Instituut organiseert het nieuwe scholierenproject Klassenkrimi voor 3 vwo. Aan de hand van het lesmateriaal – ontworpen door docente Duits Theresa Nötzel (Tatort-Abend!)- maken leerlingen in groepjes van 3 à 4 een filmpje van een paar minuten.  De winnende film wordt vervolgens met een mooie prijs bekroond tijdens de prijsuitreiking op 12 juni 2020 bij het Goethe-Institut in Amsterdam. U kunt het materiaal nu bestellen via www.duitslandinstituut.nl.

Tatort-Abend

Im Jahr 2020 feiert die ARD-Kriminalfilmreihe „Tatort“ ihren fünfzigsten Geburtstag. Anlass für das Duitsland Instituut, am Sonntag, 12. Januar, einen gemütlichen Tatort-Abend für Deutschlehrerinnen und Deutschlehrer am Goethe-Institut Amsterdam zu organisieren. Hierbei wird das kulturelle Phänomen „Tatort“ beleuchtet. Auch werden wir ein neues Schülerprojekt für 3 VWO vorstellen. Und anschließend wird natürlich „Tatort“ geschaut.

Das Programm finden Sie auf www.duitslandinstituut.nl.

Gratis anmelden geht bei Synke Hotje, s.hotje@uva.nl.

 

DDR in vogelvlucht

Op de site van het geschiedenismagazine vind je een fraai overzicht over de DDR-geschiedenis: https://isgeschiedenis.nl/reportage/de-ddr-in-vogelvlucht?utm_source=Email&utm_medium=Nieuwsbrief&utm_campaign=NBIG16-10-2019

 

curriculum.nu – blogposts gevraagd …

Geef handen en voeten aan Curriculum.nu en wij geven je een duwtje in de rug!

De reacties op Curriculum.nu lopen erg uiteen. De één vindt dat de voorstellen de impuls geven die het talenonderwijs nodig heeft, de ander vindt ze niet ver genoeg gaan en nog een ander vindt ze volledig de verkeerde kant uitgaan. Wij roepen iedereen op om de voorstellen met een open blik te bekijken: niet vanuit de huidige eindtermen of toetsing (die gaan toch op de schop), niet vanuit één taal, school of regio maar wel vanuit de vraag waarom talen voor elke leerling een belangrijke meerwaarde vormen binnen het curriculum.

In de aanloop naar de Landelijke Studiedag van Levende Talen lanceren we een blogreeks waarin we korte blogposts plaatsen die de voorstellen van Curriculum.nu concreter maken of op een andere manier de kansen die Curriculum.nu biedt handen en voeten geven. De blogreeks zal verschijnen op de nieuwe site Taalwijs.nu en is een initiatief van Levende Talen, Vakdidactiekgw.nl en het Nationaal Platform voor de Talen.

Wil je bijdragen aan deze blogreeks, individueel of met collega’s? Stuur dan een blogpost van ongeveer 500 woorden naar talenplatform.FGW@vu.nl  en wij nemen contact met je op! Indienen kan nog tot 25 september. 

Goede ideeën die in de blogreeks worden gepresenteerd geven we graag een duwtje in de rug. We ondersteunen hun verdere uitwerking met vakdidactische begeleiding vanuit het Nationaal Platform voor de Talen.

Judith Richters, Blanca Cano Gonzalez, Anna Kaal, Sebastiaan Dönszelmann, Maaike Koffeman, Wander Lowie & Bert Le Bruyn

Meer info en inspiratie vind je op https://vakdidactiekgw.nl/2019/06/19/geef-handen-en-voeten-aan-curriculum-nu/. Nog vragen? Contacteer ons via talenplatform.FGW@vu.nl.

Lesmateriaal Europese verkiezingen

© Maxpixel CC 0.0

In het kader van de verkiezingen op 23 mei 2019 heeft de DIA Onderwijsafdeling lesmateriaal ontwikkeld voor de bovenbouw van het vwo. Het materiaal kan tijdens de Duitse les worden gebruikt of als project samen met maatschappijleer. Leerdoel is het vergroten van de kennis over de EU lidstaten, de bestuursorganen en de geschiedenis van de Europese Unie. In zeven hoofdstukken komen deze onderwerpen en actuele discussiethema’s aan bod. U vindt hierin opdrachten voor alle taalvaardigheden. Als gratis download via www.duitslandinstituut.nl.

Artikel „Deutsch im Beruf“

Im Magazin Sprache (Goethe-Institut) ist ein interessantes Dossier „Deutsch im Beruf“ online gegangen. Der Artikel „Deutschprüfungen für den Beruf“ thematisiert u.a. den Goethe-Test PRO (GTP). Auf die Kooperation mit der niederländischen Stiftung Deutsch im Berufskontext (DiB – gerade offiziell validiert und anerkannt als Prüfungsanbieter) und den Einsatz des Goethe-Test PRO an den ROC wird im mittleren Teil des Artikels eingegangen:

 

https://www.goethe.de/de/spr/mag/dfb/21463919.html

Lokaal 122: week 11 Een dolk komt soms van pas…

Een dolk heb je niet regelmatig in je les. Überhaupt geen wapens hoop ik…. Maar één keer per jaar maak ik er zelf eentje. Van zo’n kartonnetje dat achterin de verpakking van het proefwerkpapier zit. Even de contouren tekenen en uitknippen, meestal in de les voorafgaande aan de opvoering van Emilia Galotti in 6VWO. Hier moet ik natuurlijk wat over uitleggen anders vraag je je misschien af of er bij deze docent een steekje los is? Een Duits toneelstuk, een bürgerliche Tragödie uit de 18e eeuw opvoeren? Qua Duits, qua benodigde voorkennis en voorbereidingstijd is dat normaal gesproken ab-so-luut onmogelijk. Mee eens. Daarom leek het mij wel wat.

Een paar jaar geleden wilde ik niet toegeven aan het „helaas, jammer dan“ gevoel en heb ik in een vakantie een paar dagen gebroed op een versie, die je zó kunt opvoeren in de klas en die ca. 25 minuten hooguit duurt. Dat betekende schrappen en nog eens schrappen, de kern er uit halen en die speelbaar maken. Ik denk dat ik geïnspireerd ben door die soms geniale, soms krakkemikkige versies van literaire klassiekers, nagespeeld met Playmobil of Lego poppetjes, waarmee Duitse leerlingen of studenten een YouTube versie à la „Faust in 5 minuten“ online zetten.

Maar ik heb geen (les)tijd voor zo’n groots project. Het moet allemaal gespeeld kunnen worden in een gewone les, zonder voorbereiding langer dan… een printje van wat ik voorlees – inclusief een paar strookjes met aanwijzingen voor de spelers (leerlingen vanzelfsprekend) – en een presentatie voor op het smartboard met daarin de foto’s van de vertrekken of de plekken waar we net in het toneelstuk zijn. Dus de kamer van Prins Hettore, in de koets onderweg, bij het paleis enzovoort. Motto: „hit and run“

De leerlingen bereid ik er niet op voor, het gebeurt in de les waarin leerlingen de periode van de Verlichting presenteren. Ik laat namelijk leerlingen de periodes aan elkaar presenteren. De klas maakt aantekeningen, en die krijgen ze tijdens de toets na afloop er weer bij. 6-VWO-ers leren zo en passant van alles over hoe je effectief aantekeningen maakt. Maar nu hoeven ze even geen aantekeningen te maken, nu gaan we samen even toneel spelen.

Het indelen van de rollen gaat binnen een paar minuten. Eerst loop ik naar de meiden: „Wie van jullie lijkt het leuk om in een toneelstuk eens dramatisch vermoord te worden?“ (dat wordt natuurlijk Emilia). De reacties op die vraag zijn wat wisselend en niet altijd meteen juichend van enthousiasme. Maar al snel hebben ze door deze absurde vraagstelling door dat er een bijzonder (leuk) moment in de les aankomt. Ook de rollen van the bad guy (Marinelli), prins Hettore, de verliefde Graaf Appiani en de vader van Emilia (die de dolk mag hanteren…) zijn snel verdeeld. Bijzonder is de rol van gravin Orsina, de intelligente vrouw-met-pit die qua karakter de onervaren prins makkelijk aankan. Een beetje type-casting is bij het toedelen van rollen best handig. Dus de rol van Orsina gaat naar het meisje dat zich in het echt ook niet de kaas van het brood laat eten. Drie stoelen voor in de klas vormen de koets. Eén tafeltje met wat paperassen, de kartonnen dolk gaat discreet naar Orsina, die hem later aan papa Galotti zal overhandigen om zijn dochter neer te steken. De rollen zijn verdeeld, iedereen nog een snelle Post It! op de borst met wie hij of zij is, de overvallers gaan achterin de klas staan, net als papa Galotti en gravin Orsina, de presentatie staat bij het eerste plaatje, de prins zit aan zijn bureautje en… beginnen maar.  

 

Alle deelnemers lezen op hun briefje waar ze moeten staan, en of ze iets wel of niet moeten zeggen. Zij zeggen in totaal meen ik maar 5 zinnen, ik lees het verhaal voor en zij hoeven het alleen nog uit te beelden. Een enkele keer moeten ze – liefst zeer dramatisch en langzaam gesproken – een zin zeggen. Hier een voorbeeldje van een rolbeschrijving:

Om het je voor te kunnen stellen: Ik lees in die les een tekst voor (en klik af en toe op de presentatie, voor het nieuwe passende achtergrondbeeld) in de trant van „Hier zien we de jonge prins Hettore. Lusteloos werkt de prins zich door stapels paperassen heen, hier en daar tekent hij een besluit. Tot hij een doodvonnis tegenkomt. Het lijkt echter nauwelijks tot hem door lijkt te dringen wat hij daar nu eigenlijk ondertekent. Besturen en besluiten – hij heeft er nauwelijks ervaring mee. Achteloos ondertekent hij het besluit. Dan ziet hij een brief met een voor hem bekend handschrift. Het is van gravin Orsina. Even lijkt hij de brief te willen openen, maar dan, nee, dan gooit hij hem toch terzijde. Ooit was de beeldschone gravin zijn maîtresse, maar haar scherpe geest en spitse tong zijn hem inmiddels een doorn in het oog geworden. Nee, Gravin Orsina is alleen nog maar lastig en definitief verleden tijd. Onze prins heeft zijn oog op een nieuwe liefde laten vallen. Ze weet nog van niets. maar hij heeft haar laatst nog gezien: Emilia Galotti heet ze, een beeldschone jonge dame, van goede komaf. En hij zál haar hebben! Terwijl onze prins verder droomt van Emilia, dwaalt zijn blik af naar buiten, de paleistuin in. En dan, beste kijkers, zijn we even in de koets. Kijk ze daar zitten, het verliefde stel: de beeldschone Emilia en de tot over de oren verliefde Graaf Appiani. Hun weg naar hun huwelijksinzegening kan hen niet lang genoeg zijn, zo verliefd kijken ze elkaar telkens in de ogen. En daar achterin zien we de van trots glimmende moeder van Emilia.“ [enzovoort]

Terwijl de acteurs deze tekst horen moeten ze dus – als het kan lekker overdreven – hun rol met mimiek en gebaren vertolken. De leerlingen die niet meespelen hebben een belangrijke taak: Doorgronden en benoemen wat hier nu éigenlijk gebeurt en wat Lessing met het toneelstuk zichtbaar maakt. Het mooie is dat Lessing (ik geef het toe, ik ben Lessing-fan) het in dit toneelstuk niet bij een zwart-wit schema „adel onderdrukt de burger“ laat. De prins was immers onervaren, en zelfs Marinelli – als kille representant van het absolutisme – schrok  van het feit dat Emilias toekomstige bruidegom bij de overval op de koets om het leven kwam. Kortom: ook „the bad guys“ zijn maar mensen van vlees en bloed… De tragische dood van de bruidegom werd overigens dit jaar weer met verve gespeeld door de leerlingen: liggend in de armen van Emilia rochelend „Marinelli“ kreunen, als hint naar wie er achter deze laffe overval zat! Dan heb je voor thuis nog eens een ander antwoord op de vraag: „Hoe was het vandaag op school?“.

Kortom: Het was afgelopen week èn leuk èn zinvol: nog in diezelfde les konden we enkele essentiële aspecten van de Verlichting en de bürgerliche Tragödie concreet krijgen. En dát was nu juist de bedoeling. Je begrijpt het: Ik kijk er elk jaar naar uit (en met veel plezier op terug): Naar de verrassing die het voor de leerlingen biedt, naar de mogelijkheid om literatuur ook eens te laten ervaren in plaats van ondergaan of alleen te „bestuderen als teksten“. 

Het verschil tussen stress en rust

Even een heel ander onderwerp. 3-VWO worstelt met „de naamvallen“. En ik worstel met 3-VWO. Beide klassen die ik heb zouden dit allemaal echt wel kunnen – en inmiddels zie ik ook dat steeds meer leerlingen de slag te pakken krijgen. Maar de grootste bedreiging is niet zozeer het wel of niet kunnen begrijpen, maar een hele riedel puberteitsperikelen die het leren in de weg staan. Je kent ze wel. Wat dacht je van het enthousiaste „Ik vind het best makkelijk!“. Die blijmoedige vreugdekreet jaagt menig volwassene de stuipen op het lijf („heeft diegene met deze rosarote Brille überhaupt in beeld waar het om gaat en gecontroleerd of hij/zij het ook echt KAN?“). De volgende heeft alle voorbereidende opdrachten waarin je de naamvallen moet toepassen overgeslagen. Op mijn verbaasde vraag waarom antwoordt ze: „Dan kan ik bij het leren van de toets zien of ik het begrijp!“. „Maar dan pas je dus alles pas op het allerlaatste moment voor het eerst toe? Wat als dan blijkt dat het niet lukt en de volgende ochtend is de toets?“ – werp ik wat verbouwereerd in de strijd. Daar had ze nog niet bij stil gestaan. De volgende komt vertellen dat hij tijdens het maken van de toets waarschijnlijk precies alles omgedraaid heeft. Alles met 3e naamval is 4e geworden. Tja… Kortom: Als je 15 bent is er nog een hele weg te gaan in het zoeken naar een aanpak die werkt.   

Van het nakijken van zo’n toets word je natuurlijk niet bepaald vrolijk. Ook had ik het idee dat ze zich enorm op zitten te fokken, ook tijdens de toets. Terwijl er tijd genoeg was. De emotie ( „vorige keer had ik zó veel fout“) speelt hen parten. Had allemaal niet gehoeven, als „ze“ nu eens wat serieuzer en rustiger zouden oefenen in plaats van bij hun afwachtende houding te blijven ( „die toets is pas over twee weken, dus….“) – maar ja, puberteit laat zich niet met een paar bijdehante adviezen opzij schuiven… Ik besluit de toets na te kijken, maar in de volgende les hen de kans te geven (weer alleen zittend als in de toets, maar nu met het boek erbij (met daarin alle uitleg) om alle aangestreepte naamvalfouten te verbeteren. Elke goed verbeterde fout leverde hen een fout minder op. Motto: „Ik denk dat je het echt wel kan, als je er nog eens rustig naar kijkt.“ En inderdaad: Ik schat dat ze gemiddeld 50-70% van de fouten er uit konden halen. Dat was mooi om te zien en om opnieuw na te kijken. En bij een enkeling werd ook duidelijk dat ze er nog steeds niets van begrepen. Leren verloopt niet lineair, puur omdat wij als docenten dat zo mooi bedachten en in onze lesstofoverzichten en boeken zo aanbieden. Zo blijkt maar weer…