Een woordgroep kan uit vier of vijf woorden bestaan, of zelfs meer. Het aantal woorden is niet beperkt; het belangrijkste is dat ze samen een syntactische eenheid vormen die een specifieke functie vervult binnen een zin. Enkele voorbeelden van langere woordgroepen zijn:
– Naamwoordelijke woordgroep :”de grote zwarte hond van de buren“
– Werkwoordelijke woordgroep :“heeft gisteren heerlijk gegeten“
– Bijwoordelijke woordgroep : „heel erg snel en behendig“
– Voorzetselgroep :”op de oude houten tafel in de keuken“
Dit is wat de leerling dus leert tijdens les Nederlands. Is het niet beter dat Cito vraagt naar een “woordpaar”?