Ik vermoed dat elke docent bij de vraag van een leerling: „Mag je ook zeggen, dat…?“ een vreugdedansje doet. Je merkt immers dat een leerling bezig is met zijn/haar eigen dingen te formuleren en hulp of bevestiging zoekt om iets inhoudelijks te willen communiceren. HIER WIL IEMAND LEREN! galmt de docentenstem in jezelf. Jij gaat die avond sowieso super tevreden slapen…. Afgelopen vrijdag was het zover. Het zijn het soort vragen die je doen vergeten dat je dankzij de toetsweek voor de bovenbouwklassen met je hebben en houwen verhuisd bent om twee gangen verderop in een snikheet lokaal aan die drukke weg (A: ramen open = herrie/ B: ramen dicht = verstikkingsgevaar …kies antwoord A of B) in een inferno van tweedeklassers beland bent, die allemaal druk bezig zijn met hun dialoogopdracht voor Kapitel 2 te maken en – nog dit uur op te nemen met hun Chromebook. Hijg… ben je er nog? Best wel druk op de ketel dus. Gelukkig had ik de klas na de pauze, dus kon ik in vooraf even alvast wat bankjes in „studio-opstelling“ plaatsen. Dit houdt in: zoveel mogelijk in duo’s tegen de vier wanden aan en een paar bankjes + stoelen op de gang zetten.
Zo kan elk duo zich goed concentreren en opnemen met een muur/wand voor zich, wat de geluidskwaliteit ten goede komt. Zoals ik al eerder schreef nemen ze het gesprekje op met hun Chromebook en als ze daar op ca. 30 cm afstand van vandaan zitten is het ondanks achtergrondgeluid uitstekend te horen. Maar een paar rustige plekjes op de gang vinden ze ook wel fijn natuurlijk.
Wat was de bedoeling?
We zijn een eindje op weg met Kapitel 2 uit ons boek, met een herkenbaar en praktisch onderwerp: Eten en drinken. Het eerste blokje spreekzinnen leek me bij uitstek geschikt om voor hen als basis voor een deels eigen gemaakt gesprekje. Per tweetal moesten ze een gesprekje bedenken (5 vragen + 5 antwoorden) waarin 2 vrienden bij elkaar zijn om wat te eten en te drinken en de een de gastheer/vrouw is, de ander de gast. In de instructie (die ze de les daarvoor al even te zien kregen en in hun Classroom na te lezen was) heb ik duidelijk gemaakt dat ze een paar kleine varianten ten opzichte van de zinnen van het boek moesten bedenken. Bijvoorbeeld dat je zin had in Cola in plaats van Apfelsaft. „Of bedenk iets anders wat er goed bijpast.“ Zeg maar 80% goed gejat, 20% van jezelf. Niks schokkends, geen wedstrijdje in wie de langste dialoog maakt. Ook probeer ik hen duidelijk te maken: Spreek rustig, met overtuiging en bij het opnemen van het gesprek: Doe het over, net zo lang tot je tevreden bent. Dat laatste was echt leuk om te zien. Tussendoor komen er veel vragen over de uitspraak: een teken dat ze er voor gaan. De les daarvoor had ik alle zinnen even voorgelezen en hen laten naspreken, dat helpt al een heel eind. Natuurlijk vragen leerlingen: „Paul, kun je ons gesprek even helemaal lezen en goedkeuren?“ Helaas, dat doe ik niet. Ze mogen wel een los ding vragen, bijv. een woord of hoe je iets uitspreekt. Natuurlijk zie ik ook wel eens „du wollst“ opduiken. Dan geef ik wel een tip, maar „zonder vrijheid geen ontwikkeling“ denk ik dan. Ik weet het, sommige collega’s breekt het koude angstzweet uit. „Dan gaan ze die fout inslijpen!!!“ roept hun alarmstem. Ik geloof dat dat wel losloopt met dat inslijpen, zeker als ze dit ene gesprek later nabesproken wordt. Bovendien, kijk eens goed: Deze leerling „weet“ dat je bij du iets met -st krijgt. Volgende de leertheorie is hypercorrectie zelfs ontzettend leerzaam: Je leren vergroten door een eerdere aanname te herzien.
In de les zie ik ze volop twee-aan-twee vaak in hun Chromebook het gesprek uitwerken, al of niet in een gedeeld document. En dan instuderen. Opnemen mag alleen als ze mij vooraf een seintje geven, want ik wil perse dat ze het instuderen en niet voorlezen. Dit gaat goed. Wel moest ik de tijd goed in het oog houden, omdat sommige duo’s maar blijven oefenen en onderschatten dat terugluisteren en uploaden en op de juiste inleverknopjes klikken in Classroom ook even tijd kost. Ook wel leuk: Niemand vroeg of het voor een cijfer was. Ze weten toch wel dat ze beoordeeld worden, en dat niet alles meteen „je kop kost“. Integendeel. Word maar gewoon beter door het veel te doen! En ze vinden het … leuk!!
FOTO: Niet gehinderd door angst: Je kunt je Chromebook ook op de deurgrepen zetten en het al staande even opnemen op de gang. Slimme oplossing en…lekker rustig!
Direct na het opnemen horen ze het terug, „balen“ op een gezonde manier van een fout of vergissing en nemen het nog eens op. Mijn doel is: lekker oefenen en beter worden in plaats van „Ziezo, klaar inleveren“. Bijzonder moedig vond ik de jongen die naar mij toekwam om te vertellen dat zijn partner niet goed meewerkte. OK, even een kort gesprek op de gang. Je weet het, dit wordt zo’n Rijdende Rechter Frank Visser moment… Of „de klager“ gelijk had? Ja, was het onomwonden antwoord van de „beschuldigde“. Of hij bereid was goed samen te werken? Ook daarop een helder ja. „Fijn mannen, laat het maar zien dan!“ Even later zag ik dat het wel weer ging. Kortom: al met al een intensieve, leuke en effectieve les, met veel samenwerking, het begin van je eigen bedacht Duits en „mastery learning“: doorgaan tot je er beter in bent. Komende week hebben ze hun eerste MO, ofwel mondelinge overhoring. Ook weer in tweetallen. Daarvoor moeten ze drie gesprekken kennen, waarvan ze er tot nu toe 2 voor geoefend hebben. Ik denk dat de meesten dit prima gaan doen. Ik kijk er naar uit om hun gesprekjes in Classroom te beluisteren, gelukkig niet van iedereen, maar per duo dus dat scheelt de helft in beoordelingstijd! Verderop in het jaar komen alle gesprekken terug in het volgende MO, met weer nieuwe er bij. In totaal dus drie keer, met de oplopende weging 1, 2 en 3. We willen dat spreken motiveert. Het is bij uitstek de vaardigheid die je het gevoel geeft dat je ECHT iets kunt met een taal!
Wat is jouw Duits waard?
Dat was de intrigerende vraag voor de 4-HAVO en 4-VWO klassen deze week. In hun laatste les voor de toetsweek vroeg ik hen in hun digitale Mein Deutschportfolio (zie mijn vorige blogbijdrage in deze reeks) aan te geven in hoeverre ze volgens hun eigen inschatting de daar getoonde leerdoelen van deze periode bereikt hadden. Ze konden dit met stoplichtkleuren per leerdoel aangeven. Ook konden ze even in „Meine Sprachfertigkeiten“ terugkijken hoe veel % ze voor de diverse puur vaardigheidsgerichte opdrachten „gescoord hadden“. Maar ja, wat vul je dan als leerling in in dat gele vakje waar je een cijfervoorstel voor je „PO Formatieve Opdrachten“. Opvallend was dat leerlingen hun voorstel vooral baseerden op „Ik heb mijn best gedaan“, „Ik heb de opdrachten op tijd ingeleverd“ enzovoort.
Ik denk dat de zin en betekenis van dit PO hen nog niet helemaal duidelijk is (hier ligt een klus voor mij!) en ja, het zijn „grote kinderen“ die ook gewoon waardering willen voor hun inzet. Alleen is het cijfer – zo hebben we het beschreven in het PTA – vooral gebaseerd op de vaardigheden en slechts deels op hoe iemand er in investeert om er beter in te worden. Dit concept moet bij de leerlingen verder groeien denk ik. Opvallend: Sommige zwakkere leerlingen vragen om een behoorlijk hoog cijfer, sommige betere zijn juist erg bescheiden in hun wens of inschatting van hun eigen kunnen en doen. Aan mij de taak om – met de weinige gegevens tot nu toe – een eerste cijfer te bepalen en de motivatie daarachter goed te delen met de leerlingen. Dit kan niet individueel, dus wordt het een korte toelichting in de klas.
Stel twee vragen over Duits!
Mijn collega Rob vertelde ooit dat hij leerlingen wat actiever wilde hebben na afloop van presentaties door medeleerlingen. Na afloop van de presentatie moest daarom iedereen 3 vragen kunnen stellen. De presentatie van het groepje in kwestie ging over een film die ze gezien hadden. Rob wijst een leerling aan die naar de presentatie geluisterd heeft: „Welke vragen heb je?“. Er kwamen 3 vragen: „Heb je nog een andere film gezien?“+ „Heb je nog iets gekocht in de bioscoop?“ + „Was dat lekker?“. We vinden het allebei een mooie anekdote over puberteit en moeten er altijd nog om lachen. Veel leerlingen hebben inhoudelijke vragen, maar weten niet altijd dat ze ze hebben. Omdat ze er gewoonweg niet bij stilstaan, of omdat wij als docenten niet de tijd en rust nemen op ze te laten oproepen. Naar aanleiding van de tweet van een Amerikaanse docente die „viral ging“ (zie plaatje hieronder) wilde ik het in 4-HAVO en 4-VWO toch graag eens oppakken.
Op een memo-blaadje na afloop van de woordentoets (voordeel: ze zitten alleen, dus beïnvloeden elkaar niet) verzocht ik iedereen om twee vragen voor mij te bedenken. De instructie was: „Wil je twee vragen opschrijven die je hebt over het vak Duits?“ Meer niet. Ik wilde perse niet verder beïnvloeden. De eerste vraag lukte iedereen wel, maar die tweede… Dat was een pittige voor velen: „Wat moet je in hemelsnaam vragen?“ Natuurlijk zaten er ook grappige vragen bij: „Hoeveel provincies [sic!] heeft Duitsland?“. En één leerling bedacht deze twee: „Hoe haal je goede cijfers bij Duits?“ + „Hoe word je beter in Duits zonder te hoeven leren?“. Ik weet niet of het toeval was, maar het betrof een doubleur. Toch denk ik dat de meeste vragen wel uit „een“ informatiebehoefte voortkwamen. Er zaten heel wat prima, inhoudelijke vragen bij. Hier een impressie:
Wat te doen met al die vragen? Ik denk dat ik ze vlot ga rubriceren: Op welk gebied zijn de meeste vragen? En die vervolgens klassikaal even bespreek. De vraag rechtsonder „Gaan we veel Duits spreken in de les waar we onvoorbereid voor zijn?“ kwam ik in een andere vorm ook tegen: „Kun je in 6-VWO vloeiend Duits spreken?“. Ik kan ze ook wel plaatsen: 4-VWO kreeg een improvisatie-opdracht spreken voor hun neus waar je u tegen zegt. Voor sommigen stevig buiten hun „comfortzone“, dus dat was best even schrikken. Na de toetsweek gaan we daar mee verder. Natuurlijk kunnen ze allemaal wel (wat) Duits spreken inmiddels (zeker na onze mondelingen in klas 2 en 3), maar sommigen zouden het liefst eeuwig bij de ‚veilige‘ strategie „spreken is zinnen maken, opschrijven, controleren en uit je hoofd leren“ blijven. In 4-VWO is het definitief tijd om dit achter je te laten, fouten en foutjes te accepteren en zelfvertrouwen te leren door te ervaren. Wordt vervolgd!
Een harde les voor 3-VWO – met een plezierig einde…
De 3-VWOers hebben deze week ervaren hoe hun aanpak de eerste weken was: Gemiddeld: niet veel soeps. Terwijl ze het wel degelijk kunnen. Kortom: Hoe krijg ik ze zover dat ze het geloof in eigen kunnen niet opgeven door een laag cijfer en inzien dat hun aanpak de sleutel is tot succes? In de les waarin ze hun toets terugkregen heb ik hen eerst verteld dat ik denk dat iedereen een voldoende kan halen voor Duits. „Ik zie hier geen vreemde, rare of oneerlijke kinderen. Of kinderen die het allemaal niet aankunnen. Ik zag de afgelopen weken vooral jonge mensen die kakelend door elkaar elkaar omlaag praten in hun prestaties. Alsof je nog niet aan het schooljaar begonnen was. Dat zul je zo meteen zien als je je toets terugkrijgt: Het zegt meer over hoe je werkt dan over wat je kan.“ Ze zaten er een beetje raar stil bij, „rijp“ voor een stichtelijk kwartiertje. Daarin heb ik ze geprobeerd te laten inzien hoe succesvol werken er uit ziet aan de hand van een presentatie op het digibord, die eindigde met twee typen leerlingen. Kort samengevat: Type A is van de soort „Moet je ook nakijken?“ en „Hoeveel fout mag je hebben?“ en Type B is van de soort: „Ik wil nakijken want ik wil zeker weten of ik het kan vòòr de toets“ en „Fouten gebruik ik om beter te worden.“ Op een blaadje verzocht ik hen op te schrijven, wie ze zelf waren (A of B) en wie ze het liefste wilden zijn. Ook vroeg ik hen mij tips te geven hoe ik de lessen Duits beter kan doen.
Het leverde een mooie stapel inzichten op – en zoals verwacht: heel eerlijk naar zichzelf. De belangrijkste tip die ik kreeg: „Mogen we ook eens zelfstandig werken?“. Die vat ik wel, ik heb ze de laatste weken overstelpt met „actie op het sportveld“ in plaats van „praten over voetbal in de kantine“. Zoals ik al eerder schreef is er ook tijd nodig om met individuele leerlingen te spreken in de lessen, dus ik denk dat de balans wel een beetje mag opschuiven. De aanleiding voor „In de les DOEN we Duits, thuis en in Daltonuren MAAK je Duits“ blijft staan. Ik wil niet toekijken hoe leerlingen lessen lang in een beeldscherm losse woordjes typen en nooit een vraag hebben omdat de leerstof verkaveld is in kleine, relatief gedachteloos te maken klik-aan, combineer-door-schuif oefeningen. Ik denk dat je heus wel wat daarvan leert, maar de combinatie klas + docent maakt veel intensievere vormen mogelijk. DIE wil ik ten volle benutten. (Amen!)
De toets had ik nagekeken en de moeilijkste twee opdrachten (alle naamvallen + persoonlijk voornaamwoord) nog even apart gekopieerd. Er stond geen cijfer boven en ook het aantal fouten had ik niet opgeteld. Ze kijken er toch wel naar, sommigen in lichte „shock“: „Ik dacht dat ik het wel wist“ zag je boven een aantal hoofden hangen. In hun teams moesten ze van die twee – vaak dramatisch slecht gemaakte opdrachten – de antwoorden verbeteren en er bij noteren waarom het goede antwoord het juiste moet zijn. Zelf schrijf ik eigenlijk nooit de juiste antwoorden er bij: leerlingen moeten dat doen. Als ze dat deden zouden ze die dag nog in Magister hun cijfer zien.
Natuurlijk mochten ze pas aan de slag nadat ik ze verteld had dat je dat verbeteren op een hééél snelle manier kunt doen: „Je gaat naast bijv. Ingrid zitten (die bijna geen fouten had), kijkt of zij het goede antwoord had en neemt dat over. Klaar is Kees toch? Alleen zul je dan over een paar weken tijdens de komende toets misschien denken: ‚Waar is Ingrid als je haar nodig hebt‘? Waarom? [de leerlingen vulden mij makkelijk aan:] „Omdat je er niets van hebt begrepen door het over te schrijven.“ De 20 minuten die volgden werd er …. keihard gewerkt en volop uitgelegd. Als ik een camera had: een ideaal moment in de les. Precies wat je wilt, maar dan graag twee weken eerder? Ik herinner me nog steeds die les waar de puberteit zegevierde en ik maar „wanhopig“ met die diagnostische toets zwaaide: „Joehoe, jongens, je laatste kans om te kijken of je het snapt!!!“ – Geen belangstelling bij de meeste leerlingen. Nu volop. Nu kon ik deze les tevreden afsluiten: Ze waren bereid om over hun eigen leren serieus na te denken, hebben mij tips gegeven, zijn nu WEL inhoudelijk met de stof bezig geweest – en zullen wellicht ontvankelijker zijn voor een volgend oefenmoment met die vermaledijde naamval-zooi. Na die toets kunnen we dat even achter ons laten. Natuurlijk zal ik ook de nodige „slachtofferhulp“ bieden voor de kinderen die nu gevangen zitten in een fixed mindset („Ik kan geen Duits, zie je wel, het cijfer zegt precies wat ik al wist.“). En in het nieuwe hoofdstuk gaat het over het onderwerp wonen. Weer zo’n mooi onderwerp om hen eens lekker actief wat mee te laten doen, schrijvend of sprekend: Van je droomhuis ontwerpen of verkopen tot grappige hotelrecensies laten maken, van sketch tot reclame: het barst van de mogelijkheden. Gaat het mij lukken om ze van Duits geen Trauma maar een Traum (OK, ik zet hoog in…) te laten maken? Wie weet…