Lichtvoetig, vol humor èn vol diepgang, dat kenmerkt het boek van Florian Illies over de avantgarde generatie in 1913, kort voor de grote catastrofe van de Eerste Wereldoorlog.
De cabaretschrijver Peter Ensikat schreef ooit Über Zeitgeist spricht man vorwiegend in Zeiten von Abwesenheit von Geist. Illies kun je zeker geen afwezigheid van geest verwijten. Hij treft in de tijdgeest van 1913 een overstelpende, verwarrende, ziekmakende hoeveelheid Geist aan, in een nerveus tijdperk. Het is de tijd die Illies typeert als Untröstlich, jenseits aller Utopie, aber voller Poesie.
Illies laat zien hoe een generatie aan de vooravond van de grote catastrofe worstelde. Aan bod komen Franz Kafka, Sigmund Freud, Georg Trakl, Arnold Schönberg, Else Lasker-Schüler, Virginia Woolf, Gotffried Benn, Pablo Picasso, Ernst Jünger, Rainer Maria Rilke, Thomas Mann, Robert Musil, James Joyce, Emil Nolde, Marcel Duchamp, Otto Gross, Alfred Brendel, Arthur Schnitzler en dan ben ik er vast nog een paar vergeten.
Illies brengt hen per maand van het jaar 1913 een bezoekje. Op hun huisadres, in hun gedachten en werk, in hun doen en laten, in hun liefhebben, scheppen, wanhopen en worstelen. Als bron dienen fragmenten uit dagboeken en brieven, waardoor intieme inkijkjes ontstaan, op het voyeuristische af. Illies wisselt dit af met nieuwsberichten en fragmenten uit populaire bladen. Door Illies aanpak besef je eens te meer dat de avantgarde nauwe banden onderhield. In de culturele centra Parijs, Wenen, München en in het opkomende Berlijn liepen ze elkaar vaak letterlijk tegen het lijf.
Het lichtvoetige ontstaat door zowel de afwisseling van korte en lange berichten als Illies commentaren op wat er gebeurt. Het levert verrassende inzichten op, waarbij Illies het – ogenschijnlijk – triviale niet schuwt. Zo komen we erachter dat Hitler en Stalin op hetzelfde moment in Wenen waren en door het park van Schönbrunn hebben gewandeld. Of dat de eerste gedichten van de 15-jarige Bertolt Brecht hartstochtelijke weergaves zijn van de gezwollen krijgshaftige toon van het Duitse keizerrijk. We lezen dat Adolf Hitler een aquarel verkocht heeft. Dat van de gestolen Mona Lisa elk spoor ontbreekt. Of: Rainer Maria Rilke hat Schnupfen. Of: Pablo Picasso besitzt drei Siamkatzen. Marcel Duchamp nur zwei. Und so steht es auch bis heute zwischen den beiden großen Revolutionären: 3 zu 2.
Wie een verering voor een van de genoemde kunstenaars koestert krijgt het voor de kiezen. Want alles wat we in de literatuurgeschiedenis en in Wikipedia niet vinden haalt Illies naar boven. Het excentriek-zoekende (Lasker-Schüler met haar versleten oriëntaalse jurken), de wanhopige verering (Kokoschka voor Alma Mahler), de depressieve onmacht (Kafka voor zichzelf, Felice Bauer en het hele leven), de zwaarmoedige zelfstilisering (Rilke), de ontnuchtering (Emil Noldes expeditie naar de pure mens), het pedante (De dagrituelen vanThomas Mann), de griezelige profetencultus (Stefan George met zijn gepoederde haar en zijn volgelingen) enzovoorts. Ze voegen zich als puzzelstukjes tot een tijdsbeeld samen.
Florian Illies‘ korte commentaren hierop zijn, nuchter, meelevend of hilarisch – maar altijd treffend. Hij legt de essentie daarin bloot. Over bloot gesproken. Na een beschrijving van het nieuwe schildersgeluk van Schmidt-Rottluff stelt hij vast dat als het over bloot in diens werk gaat der Kopfmensch Schmidt-Roffluff terugkeert. Hij citeert Schmidt-Rotluff: Es ist nichts anders mit den Brüsten. Sie sind ein erotisches Moment. Aber ich möchte es loslösen von der Flüchtigkeit des Erlebnisses, gewissermaßen eine Beziehung herstellen zwsichen dem kosmischen und irdischen Augenblick. Illies vervolgens: Von wegen ‚Entzauberung der Welt‘. Sondern: Kosmische Brüste! Eine bislang von der Forschung völlig übersehene anatomische Entdeckung des Jahres 1913.
Een geweldig boek!